geslacht van Antwerpse Renaissance-kunstenaars, beginnende bij de steenhouwer Floris de Vriendt, wiens zoon Jan zich ging noemen met de familienaam Floris. De belangrijkste leden van deze familie, die men beurtelings als De Vriendt of als Floris vermeld vindt, zijn Jan’s kleinzoons Cornelis II en Frans I (z onder Floris, Frans), terwijl er verder toe behoren: Jan’s beide andere zoons Jacob I en Jan I, Cornelis III, die een zoon van Cornelis II was, Frans II en Baptist, beiden zoons van Frans I, en Jan II, een zoon van Cornelis III.
Cornelis II, bouwmeester, beeldhouwer en ontwerper voor grafisch werk (Antwerpen 1514 20 Oct. 1575) werd in 1539 meester in het St Lucasgilde, ondernam daarna een grote reis naar Italië, doch was tien jaar later weer in Antwerpen. In die tijd (1549) begon ook zijn activiteit als bouwmeester en beeldhouwer, nadat hij daarvóór reeds ontwerpen voor grafisch werk had gemaakt. Hij had een werkplaats met veel helpers en leerlingen en dit verklaart waarom niet één van de vele werkstukken, die op zijn naam staan, ook werkelijk geheel door hem zelf vervaardigd is. Zijn belangrijkheid is gelegen in het feit dat hij de ornamenten van de Italiaanse hoge-Renaissance naar het Noorden bracht en door de versmelting van deze met de Vlaamse vormgeving, een ommekeer teweeg bracht in de Vlaamse decoratieve kunst, waarbij het architectonisch element overweegt over het zuiver decoratieve. Zijn opdrachten voor het buitenland hebben zijn werk ook in Denemarken en Noord-Duitsland verspreid, terwijl de zgn. Florisstijl bij zijn tijdgenoten zeer veel navolgers vond.
Tot zijn voornaamste werkstukken behoren: het stadhuis te Antwerpen (1561-’65), het oksaal in de kathedraal te Doornik (z ill. Antwerpse school II) en tal van grafmonumenten. Deze zijn meestal in de vorm van een tafeltombe of sarcophaag, met liggend beeld van de gestorvene, allegorische figuren en een baldakijn (mon. voor Frederik I van Denemarken in de dom te Sleeswijk en id. voor Christiaan III in de dom te Roskilde).
Lit.: G. van Mander, Schilderboek (1604); Chr. Kramm, Levens en Werken der Holl. en VI. kunstsch., enz. (1857-1861); Robert Hedicke, Corn. Fl. (Berlin 1913); G. J. Hoogewerff, Ned. Schilders in Italië (1912); D. Zuntz, Frans Fl. (Strasbourg 1929).