is de naam van vijf graven van HOLLAND:
Floris I
(1049-1061), opvolger van zijn oudere broeder Dirk IV, die kinderloos overleed. Bij het aanvaarden van het bewind was de graaf in oorlog met de vertegenwoordigers van het Rijksgezag, inzonderheid met bisschop Bernold van Utrecht, die hij weigerde als heer te huldigen. Onder zijn regering trok keizer Hendrik IV tegen de Friezen op. Verder is er van zijn tijd ongeveer niets bekend, behalve dat hij op een terugtocht van Bommel bij Nederhemert werd vermoord. Hij was gehuwd met Geertruid van Saksen, die na zijn dood huwde met een zoon van de Vlaamse graaf, Robrecht, bijgenaamd de Fries. Floris’ zoon Dirk, die als Dirk V opvolgde, was toen minderjarig.
Floris II
bijgenaamd de Vette (1091 -2 Mrt 1122), volgde zijn vader Dirk V op. Zijn regeringstijdperk was zeer rustig, wijl alle woelgeesten naar Palestina trokken, om tegen de ongelovigen te vechten. Floris beëindigde de strijd met de bisschop van Utrecht, die bijna een eeuw geduurd had; in 1101 verschijnt hij als leenman van bisschop Burchard, en wel voor het eerst met de titel: „graaf van Holland”. Hij heet rijker en machtiger geweest te zijn dan zijn voorgangers. In zijn tijd werden de beide kloosterkerken te Egmond en de Pieterskerk te Leiden gewijd. Hij was gehuwd met Petronella, een dochter van Dirk, hertog van Opper-Lotharingen, en van moederszijde een halfzuster van Lotharius, hertog van Saksen, die later keizer werd. Het blijkt niet dat hij deelnam aan het verzet tegen keizer Hendrik V, waartoe naburige vorsten in 1114 overgingen. Zijn minderjarige zoon Dirk VI volgde hem op.
Floris III
(1157 - 1 Aug. 1190), oudste zoon van graaf Dirk VI en Sophia, een zuster van Otto, paltsgraaf van de Rijn, werd onder zeer gunstige omstandigheden graaf van Holland. In 1161 sloot hij een verdrag met de West-Friezen van Drechterland, die Holland zo lang beoorloogd hadden. Het volgende jaar trad hij in het huwelijk met Ada, de zuster van de koning van Schotland. Geschillen met bisschop Godfried van Utrecht over de afdamming van de Rijn bij Zwammerdam, over de grafelijke rechten in Friesland beoosten het Vlie (Westergo en Oostergo) en over de burcht Bentheim werden in 1165 door keizer Frederik I Barbarossa geschikt. Na de dood van Godfried werd hij machtiger, doordat zijn broer Boudewijn bisschop werd (1178). Ondertussen was hij in strijd geraakt met de zoon van de graaf van Vlaanderen, Philips van de Elzas, over het bezit der Zeeuwse eilanden bewester Schelde; Floris werd gevangengenomen en te Brugge gedwongen tot een verdrag (1167, niet te Hedensee, zoals vaak gezegd wordt), waarbij behalve het leenheerlijk gezag ook de helft der inkomsten uit het betwiste gebied aan Vlaanderen kwam en Floris beloofde de Vlaamse kooplui op generlei wijze lastig te vallen. Toch hief hij, met goedkeuring van Frederik I, enige jaren later een tol bij Geervliet. Hij trok de keizer in Italië te hulp (1176) en deze beloonde hem met de titel van Rijksvorst. Ondertussen waren de West-Friezen weer in verzet gekomen en tot bij Alkmaar aan het plunderen. Toen Floris in 1168 tegen hen optrok, leed hij bij Schagen de nederlaag, maar in 1180 heeft hij hen in zover weer bedwongen, dat hij met Frederik Barbarossa aan de Derde Kruistocht kon deelnemen, waarop hij voor Antiochië aan een besmettelijke ziekte overleed.