Amsterdamse rederijkerskamer, zo genoemd naar het blazoen, waarop Christus hangt aan een in kruisvorm gegroeide egelantier (Christus „de ware Mey” hangende aan een Meyboom). Ook wordt zij aangeduid met haar zinspreuk „In liefd’ bloeyende”, en als later in Amsterdam de Brabantse Kamer ,,’t Wit Lavendel” is opgericht (ca 1585) wordt De Egelantier vaak de „Oude Kamer” genoemd.
Het oprichtingsjaar van De Egelantier is ons onbekend. De vroegste vermelding is die van een rederijkerskamer te Amsterdam (Excellente Cronike van Vlaanderen, zie Jonckbloet, Gesch. der Ned. Lett. II, p. 428), die in 1496 deelnam aan het land juweel te Antwerpen. Deze kamer kreeg in 1496 en 1497 een kleine toelage uit de stadskas. Haar naam wordt niet genoemd.
Pas in 1518 vinden wij weer een Kamer vermeld, wanneer de burgemeesteren van Amsterdam van haar een schuld overnemen. Ook hier wordt geen naam genoemd noch wordt vermeld of deze dezelfde is. De eerste berichten over De Egelantier stammen alle uit de 17de eeuw; de verschillende jaartallen stemmen niet overeen (zie Worp, Gesch. v. d. Amsterd. schouwburg, 1920 p. 9-10).De Egelantier kwam bijeen in een lokaal boven de Waag. Na de Alteratie in 1578 kreeg zij haar zetel in de kapel van het voormalige St Margrietenklooster in de Nes; Bredero zinspeelt hierop in zijn Moortje. Behalve dat zij toneelstukken opvoerden zowel in de open lucht als in een zaal, deden de leden van De Egelantier ook mede aan optochten en volksfeesten, zo o.a. ter ere van de geboorte van Philips II en bij de feesten voor de komst van Leicester te Amsterdam. Er bestaat een afbeelding van het toneel, waarop De Egelantier speelde ter gelegenheid van het sluiten van het Bestand (gereproduceerd in de Platenatlas b. d. Ned. Lit. geschied, van Poelhekke en De Vooys).
Wanneer in 1568 haar factor Egbert Meindertsz wegens ketterij ter dood wordt gebracht, lijkt het gedaan met De Egelantier en tijdens de Spaanse overheersing is zij gesloten. Maar zodra zij in 1578 weer met haar werkzaamheden begint, is er een grote geestelijke opbloei en al gauw telt De Egelantier veel bekende figuren onder haar leden. Zo zijn er in 1581 vijf burgemeesters en acht schepenen lid. Maar daarnaast zijn het schrijvers en dichters als Coornhert, Spieghel, Roemer Visscher, Hooft en Bredero, die de Kamer groot maken. Het streven naar taalreglementering, taalzuivering en taalverrijking is uit deze Kamer voortgekomen. De Egelantier publiceerde achtereenvolgens: Twe-spraack van de Nederd.
Letterkunst in 1584, grotendeels van de hand van Spieghel, van wie ook zijn de eveneens door de Kamer uitgegeven Kort Begrip des Redenkavelings, opgedragen aan Jan van Hout, secretaris van Leiden, in 6voetige jamben, van 1585 en van hetzelfde jaar Ruygh-bewerp van de Redenkaveling ofte Nederduytsche Dialektike, opgedragen aan de curatoren van de Leidse Hogeschool en aan de burgemeesters van Amsterdam (naar de Dialectique van Pierre de la Ramée van 1555). In 1587 volgt Rederijckkunst, In Rijm opt korst vervat, geschreven in alexandrijnen.
Behalve in genoemde uitgaven zien we de nieuwe Renaissance-stroming ook in De Egelantier, wanneer daar Hooft’s eerste drama Achilles en Polyxena wordt opgevoerd in 1597. Maar in dezelfde periode geeft men ook nog stukken geheel in oude trant zoals de in 1591 op zeven achtereenvolgende Zondagen opgevoerde Seven Spelen van die Wercken van Bermherticheydt, die alleen nieuw zijn in zoverre dat ze niet slechts de sociale misstanden hekelen, maar zich ook bezinnen op de zin van het Christendom: de Christelijke naastenliefde, zonder welke er van Christendom geen sprake mag zijn. Op deze Seven spelen moet ook nog om een andere reden gewezen worden: hierbij werkte De Egelantier samen met een andere Amsterdamse Kamer In liefde vierich (en bovendien is één der spelen van de Haarlemse Kamer Liefd’ boven al). Ook de verhouding met de in 1585 opgerichte Brabantse Kamer was over het algemeen goed. Na 1610 gaat de Kamer achteruit; er is veel geharrewar. In 1617 richt Coster, met Hoofc, Bredero en andere leden van De Egelantier de Nederduytse Academie* op.
Na het vertrek van de leidende figuur Roodenburgh in 1619 verliest De Egelantier steeds meer aan betekenis; ook de dichter Jan Krul weet haar niet op te heffen. Ten slotte verenigt zij zich in 1632 met de Nederd. Academie.
DR E. ELLERBROEK—FORTUIN