de tweede koning van Israël, was de jongste zoon van Isaï uit Bethlehem, uit de stam van Juda, werd door koning Saul, die hem zijn dochter Michal schonk, wegens zijn dapperheid en zijn harpspel met gunstbewijzen overladen; hij werd gesteund door Samuel. Zijn strijd met Goliath en soms ook zijn zalving door Samuel worden soms als legenden beschouwd.
Wegens zijn vriendschap met Saul’s zoon Jonathan kreeg de koning, wiens zwaarmoedigheid David door harpspel trachtte te verdrijven, argwaan en, bevreesd dat David tegen hem intrigeerde om zich van de troon meester te maken, trachtte Saul hem te doden. David echter nam, met de priester Abjathar en een schare vrijbuiters, de wijk naar de woestijn en ten slotte naar de aan Israël vijandige Filistijnen. Na de ongelukkige veldslag tegen de Filistijnen, waarin Saul het leven verloor, beklom David de troon van Juda, terwijl de Israëlietische stammen zich schaarden om die van Isboseth, de wettige troonopvolger. Laatstgenoemde werd echter na verloop van enige jaren door enige legerhoofden, die zich daardoor bij David verdienstelijk hoopten te maken, om het leven gebracht; daarna kwamen ook de andere stammen onder David’s bestuur.
Een lange en voorspoedige regering (vermoedelijk ca 1010-970 v. Chr.) deed de middelen vergeten, waardoor hij zich van de troon had meester gemaakt. Door schitterende overwinningen breidde hij zijn rijk uit, overwon de Filistijnen, Moabieten, Ammonieten en Edomieten. Hij verhief de hoofdstad van de Jebuzieten, Jeruzalem, tot residentie en tot middelpunt van het godsdienstig leven van het volk.Terwijl Saul weinig anders geweest was dan een legerhoofd, die in vredestijd niet al te veel rechten bezat, schoeide David de regeringsvorm op de leest van die van de Oosterse vorsten. Hij voorzag de kroon van grondbezit, nam een staand leger in dienst, ontdeed zich van zijn tegenstanders, bepaalde door een volkstelling de strijdkracht van de natie en omringde zich met een omvangrijkere hofhouding. Zijn vrouwen gaven onder zijn bestuur aanleiding tot de gewone haremcomplotten, zodat zijn zoons tegen elkander en tegen hun vader opstonden. Bekend is de opstand van Absalom voor wie zijn vader David vluchtte naar het Overjordaanse land, maar die toch door de bejaarde koning werd verslagen.
Tegen het einde van zijn leven wist een van zijn meest geliefde vrouwen, Bathseba genaamd, van hem het besluit te verkrijgen, dat haar zoon Salomo hem zou opvolgen. David is de meest geliefde figuur van de Israëlietische historiografie. Zijn levensgeschiedenis behoort tot de beste voortbrengselen van de oude Westaziatische of Egyptische letterkunde. Later zagen de Joden vaak met heimwee terug naar de periode van David en verwachtten het heil van de toekomst veelal van de wederkomst van een Davidredidivus.
De latere Joodse schrijvers stellen, niet zonder enige grond, David voor als het ideaal van een rechtvaardig en godsdienstig koning, als een „man naar Gods harte”. Een groot deel van de Psalmen wordt aan David toegeschreven, enkele zijn waarschijnlijk van hem afkomstig; hij geldt in die jongere traditie ook als de organisator van de tempelmuziek. David is, historisch, een grootse figuur, fors getekend met zijn grote deugden en zijn grote zonden; een machtig krijgsheld, een vorst die zijn onderdanen aan zich wist te binden, een ernstig dienaar van Jahwe.
De zgn. Messiaanse voorstellingen uit later tijd knopen aan bij de ideale Davidfiguur („messias” = gezalfde = koning); vandaar dat de verwachte heilskoning als „Zoon van David” werd aangeduid (gelijk Jezus in het Evangelieverhaal).
PROF. DR G. J. THIERRY
Lit.: B. Baentsch, David und sein Zeitalter (1907); A. Alt, Die Staatenbildung der Israeliten in Palästina (Leipzig 1930); R. Kittel, Gestalten und Gedanken in Israel (1932); J.
Pedersen, Israel, vol. III (Copenhagen 1940), p. 171-195.