I, koning van Schotland (1084 - Carlisle, 24 Mei 1153), jongste zoon van Malcolm III Canmore. Hij werd in 1107, bij de dood van zijn oudste broeder, koning Edgar, in het bezit gesteld van het zuidelijk deel van het rijk met de titel graaf van Cumbria, terwijl zijn oudere broeder Alexander de koningstitel en Schotland ten N. van de Forth of Clyde kreeg.
Bij het overlijden van Alexander in 1124 werd hij koning van geheel Schotland. In 1127 had hij, in zijn hoedanigheid van Engels baron (hij bezat nl. ook het graafschap Huntingdon in Engeland), Mathilde, de dochter van Hendrik I van Engeland, als diens troonopvolgster erkend. Toen Stefanus van Blois de Engelse kroon usurpeerde (1135) viel hij Engeland binnen, om zich echter bij het naderen van Stefanus’ leger snel terug te trekken. Een tweede inval eindigde met een bloedige nederlaag in de zgn. slag van de Standaard bij Northallerton (1138) en een nieuwe terugtocht.
In 1141 kwam David nog eens tussenbeide in de Engelse burgeroorlog toen hij, samen met Mathilde, tegen Winchester oprukte — om echter bij de tegenaanval van Stefanus’ partijgangers met moeite te ontsnappen. Daarna trok hij zich voorgoed naar Schotland terug en wijdde er zich aan de uitbouw van zijn rijk. Een zeer vroom man, stichtte hij een vijftal bisdommen en talrijke kloosters, terwijl hij op wereldlijk gebied vooral de verspreiding van het leenstelsel bevorderde.DR L. VOET
II, Bruce, koning van Schotland (Dumfernline 5 Mrt 1324 - Edinburgh 22 Febr. 1371), zoon van Robert I Bruce, werd bij de dood van zijn vader in Juni 1329 op 5-jarige leeftijd koning van Schotland (gekroond te Scone, Nov. 1331). Doch Edward Baliol deed eveneens rechten gelden op de troon, en viel in Aug. 1332, met de steun van Edward III van Engeland, Schotland binnen. De strijd verliep aanvankelijk ten gunste van de indringer, zodat in Mei 1334 de regent, de graaf van Moray, het geraden achtte de jonge David naar Frankrijk te sturen. Daar verbleef de verbannen koning zeven jaar, als gast van koning Philips VI, terwijl in Schotland zijn aanhangers de strijd met succes voortzetten, zodat in Juni 1341 David kon terugkeren en persoonlijk het bewind in handen nemen.
Zijn gevoelens ten opzichte van Engeland waren natuurlijk niet heel vriendschappelijk, en op aanstoken van de Franse koning drong hij in 1346 dat land binnen. Hij leed echter de nederlaag te Neville’s Cross (17 Oct. 1346) en viel er gewond in handen van de Engelsen. De volgende elf jaren bracht hij, in een niet al te harde gevangenschap, door in Engeland. Na de Engelse zege te Poitiers (1356) was de Frans-Schotse alliantie niet meer zo gevaarlijk voor Edward III en deze liet de Schotse koning vrij voor een losgeld van 100 000 marken (verdrag van Berwick, Oct. 1357).
Het land kon deze som niet opbrengen, en de kinderloze David poogde ten slotte aan de betaling te ontkomen door Edward III of een van diens zonen als zijn opvolger te doen erkennen — voorstellen die evenwel door het Schotse parlement werden verworpen. In het geheim voerde David nog besprekingen hierover met Edward III, doch toen hij in 1371 overleed werd hij niettemin opgevolgd door een Schot, zijn neef Robert II Stuart.
DR L. VOET
Lit.: J. H. Burton, History of Scotland, II (1905).