Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DARMZIEKTEN

betekenis & definitie

kunnen op zeer verschillende wijzen ontstaan en verlopen. Er zijn acute en chronische darmziekten, lichte stoornissen in de functie van een darmgedeelte zonder anatomisch herkenbare oorzaak en ernstige afwijkingen, die berusten op min of meer uitgebreide anatomische veranderingen.

Met de aard van de ziekte zijn ook de verschijnselen zeer variabel. Veel voorkomende verschijnselen bij darmziekten zijn pijn in de buik, onregelmatige stoelgang (verstopping of diarrhoe), afwijkingen in de samenstelling van de ontlasting, opzetting van de buik door overmatige gasophoping in de darmen. Voor de herkenning van darmziekten zijn, behalve de nauwkeurige ondervraging omtrent subjectieve klachten en het lichamelijk onderzoek, vooral van belang het onderzoek van de ontlasting (eenvoudige inspectie, eventueel gevolgd door microscopisch, chemisch, bacteriologisch of parasitologisch onderzoek op het laboratorium) en in vele gevallen het Röntgenonderzoek van de darm. Het slijmvlies van de onderste 2O-30 cm van de dikke darm kan worden bekeken met behulp van de rectoscoop.

Het grootste deel van het darmkanaal is echter voor rechtstreeks onderzoek onbereikbaar, zodat de arts zijn conclusies vaak in hoofdzaak moet trekken op indirecte gegevens, waarvan de ervaring heeft geleerd, dat zij plegen te beantwoorden aan bepaalde afwijkingen. Maar omdat stoornissen in een bepaald deel van de darm nogal eens worden gecompenseerd door aanpassingen in de functie van andere darmgedeelten is de diagnostiek, vooral van ziekteprocessen in de dunne darm, dikwijls bijzonder moeilijk.Bij sommige acute infectieziekten zijn de voornaamste anatomische afwijkingen gelocaliseerd in de darm, bijv. cholera en typhus abdominalis. Omdat deze ziekten met hevige algemene verschijnselen gepaard gaan en ook uit epidemiologische overwegingen beschouwt men deze i.h.a. als besmettelijke ziekten en niet als darmziekten in engere zin. Verder is de darm vaak betrokken bij ziekteprocessen, die primair hun zetel hebben buiten dit orgaan, bijv. bij beklemde breuken (hernia incarcerata, z breuk) of bij buikvliesontsteking. Ook deze aandoeningen blijven hier buiten beschouwing.

Hetzelfde geldt voor de aandoeningen van de twaalfvingerige darm (vnl. het ulcus duodeni) die zoveel gemeenschappelijks hebben met de maagziekten, dat zij beter aldaar kunnen worden besproken. De ontsteking van het wormvormig aanhangsel van de blinde darm is behandeld onder appendicitis.

Wat nu betreft de darmziekten in engere zin is er bezwaarlijk een indeling te geven naar eenvoudige criteria, waardoor al deze ziekten overzichtelijk worden geclassificeerd. Bruikbaar is echter een indeling in enkele groepen, nl. misvormingen (al of niet aangeboren), ontstekingen, gezwellen, stoornissen in vertering en resorptie zonder grove anatomische afwijkingen, circulatiestoomissen en parasitaire ziekten van de darm. De laatste groep wordt behandeld onder ingewandswormen, van de andere groepen komen de voornaamste vertegenwoordigers hieronder ter sprake. Maar eerst moet nog iets worden vermeld van darmbloedingen en van darmafsluiting, die door tal van darmziekten kunnen worden veroorzaakt.

Ten gevolge van bloedingen uit het darmslijmvlies komt er bloed in de ontlasting. Het aspect van zulke bloed bevattende ontlasting hangt af van de hoeveelheid bloed, die is uitgestort en van de plaats van de bloeding. Zit deze hoog in de darm dan wordt het bloed innig vermengd met de bestanddelen van de ontlasting en bovendien wordt het gedeeltelijk verteerd, waardoor de rode kleur in zwart overgaat. In de regel prikkelt de bloeding de peristaltiek van de darm, zodat de darminhoud wordt geëvacueerd voordat hij belangrijk is ingedikt; de ontlasting is dan gelijkmatig zwart, dunbrijig, glinsterend en kleverig; zij gelijkt dus op teer en men spreekt van teerontlasting of melaena. Dit beeld ontstaat alleen bij grote bloedingen.

Is het bloedverlies uit de dunne darm of uit de bovenste delen van de dikke darm klein, dan is het bloed alleen chemisch of spectroscopisch aantoonbaar: occult bloed. Komt het bloed uit de lagere delen van de dikke darm of uit de endeldarm, dan is het als zodanig aan de buitenkant van de ontlasting voor het blote oog herkenbaar; dit is o.a. het geval bij bloedende aambeien, bij dysenterische of andere zweren in de endeldarm en bij gezwellen in de onderste delen van de darm. Behalve bij zweren en gezwellen komen darmbloedingen voor bij bloedziekten (z haemorrhagische diathese), bij invaginatie (zie hierna), bij stoornissen in de bloedcirculatie van de darm (zie hierna) en bij sommige parasitaire aandoeningen van de darm, bijv. de mijnwormziekte.

Een afsluiting van de darm kan door velerlei oorzaken tot stand komen. Soms ontstaat zij heel langzaam en geleidelijk, bijv. door een langzaam groeiend gezwel of door de schrompeling van het litteken van een circulaire, meestal tuberculeuze zweer. Zij kan ook in korte tijd ontstaan door afknikking van de darm over een bindweefselstreng (adhaesie), door het beklemd raken van de darm in een breuk, door de draaiing van een darmlis om de as van haar mesenterium (volvulus = „kronkel in de darm”), door verlamming van de darmwand (bij buikvliesontsteking of na langdurige buikoperaties) enz. Het ziektebeeld, dat door een darmafsluiting ontstaat, heet ileus. De voornaamste verschijnselen zijn koliekpijnen, opzetting van de buik, onvermogen tot lozing van ontlasting en winden, misselijkheid en braken, aanvankelijk van maaginhoud, later ook van bruine, stinkende, min of meer op ontlasting lijkende dunne-darm-inhoud (faecaal braken).De hevigheid van deze verschijnselen wisselt sterk met de graad van de afsluiting, de zetel (hoger of lager in de darm), de snelheid van ontstaan en de oorzaak.

Volledige afsluiting van de darm veroorzaakt een levensgevaarlijke ziektetoestand, die bijna steeds operatie noodzakelijk maakt; hiermee moet niet te lang worden gewacht omdat het risico van de ingreep toeneemt naarmate de afsluiting langer bestaat.

Een bijzondere oorzaak van darmafsluiting is de invaginatie of intussusceptie, d.i. de instulping van een stuk darm in een lager darmgedeelte, op dezelfde wijze als het bovenste deel van de vinger van een handschoen in het onderste deel kan worden gestulpt. Trekt het ingeschoven deel zich niet spoedig terug, dan wordt het door de darmbeweging steeds verder ingestulpt, zodat het geïnvagineerde deel een aanzienlijke lengte krijgt en zelfs in het rectum gevoeld of in de anale opening zichtbaar kan worden. Darminvaginatie komt het meest voor bij zuigelingen en jonge kinderen; bij hen is het de voornaamste oorzaak van ileus. Maar ook bij volwassenen wordt invaginatie van de darm waargenomen en dan is er in de regel een slijmvliespoliep of een ander gezwel, dat door de peristaltiek wordt meegenomen (alsof het een stuk darminhoud was) waarbij de darmwand moet volgen.

Bij kinderen is de verklaring van de invaginatie zelden duidelijk. Acute invaginatie veroorzaakt de verschijnselen van darmafsluiting en bovendien vaak verlies van bloed uit het rectum (door stuwing van bloed en verscheuring van vaten in het ingestulpte darmstuk), terwijl dikwijls een worstvormige zwelling in de buik is te voelen. Het is soms mogelijk de invaginatie, met behulp van een bariumclysma op te heffen, maar i.h.a. zal men de voorkeur geven aan operatieve behandeling, omdat daarbij de toestand van het ingestulpte gedeelte beter kan worden beoordeeld. De wand van dit darmstuk wordt nl. slecht gevoed, zodat het kan afsterven; dan moet het worden weggenomen ter voorkoming van buikvliesontsteking en andere gevolgen.

Van „chronische” invaginatie spreekt men als een kleine instulping zich spontaan herstelt doch bij tussenpozen terugkeert; dit ziet men vaker bij volwassenen en is moeilijker te herkennen.

Misvormingen van de darm.

Een aangeboren afsluiting van de endeldarm noemt men atresia ani; deze kan door operatie worden verholpen.

Een aangeboren verwijding en verlenging van gezwellen — aangetroffen in de dikke darm en in de endeldarm. Goedaardige gezwellen van de darm kunnen zich ontwikkelen uit bindweefsel (fibromen), vetweefsel (lipomen), glad spierweefsel (Ieiomyomen), klierweefsel (adenomen) enz. Gesteelde gezwellen van het slijmvlies noemt men poliepen. Op hogere leeftijd ontstaan er soms één of enkele poliepjes in het rectum, die aanleiding geven tot bloeding en stoornissen in de defaecatie. Zij kunnen worden herkend en dikwijls op eenvoudige wijze worden verwijderd met behulp van de rectoscoop.

Een heel andere toestand is de polyposis coli, waarbij talloze poliepen reeds op jeugdige leeftijd in de dikke darm tot ontwikkeling komen. Slijmvliesverwonding en zweervorming op de poliepen leiden tot chronisch bloedverlies, bloedarmoede en verschijnselen als bij colitis ulcerosa. Deze ziekte is vaak familiair en erfelijk; de poliepen ontaarden dikwijls reeds op jeugdige leeftijd, zodat op verschillende plaatsen kankers ontstaan. Dit is een van de zeer zeldzame vormen van kanker, waarbij de erfelijkheid een overwegende invloed heeft.



Carcinoom
(kanker) komt in colon en rectum samen ongeveer even vaak voor als in de maag (volgens een Amerikaanse statistiek van 1940 ontstaat bijna de helft van alle kwaadaardige gezwellen in het spijsverteringskanaal). Een derde deel van de colonkankers ontwikkelt zich in de rechterhelft van de dikke darm, een derde in het linkerdeel en een derde in endeldarm en anus. Het vaakst vindt men deze kankers in het rectum, dan in het sigmoïd, vervolgens in het coecum, minder vaak in colon transversum en descendens. In de rechterhelft van het colon worden deze kwaadaardige gezwellen vaak zo groot dat ze gemakkelijk voelbaar zijn, doch een afsluiting van de darm veroorzaken ze zelden; veeleer overwegen de verschijnselen van bloedverlies en ontsteking (bloedarmoede, pijn, koorts, vermagering enz.).

Daarentegen groeit carcinoom in de linkerhelft van het colon vaker circulair, zodat een betrekkelijk klein en uitwendig niet voelbaar gezwel vaak verschijnselen van darmvernauwing teweegbrengt (opzetting van de buik en verstopping afgewisseld met diarrhoe) alsmede verlies van rood bloed met de ontlasting. Het is van grote betekenis dat coloncarcinoom in het algemeen zeer laat uitzaaiingen (metastases) veroorzaakt, zodat de genezingskans bij tijdige herkenning en operatieve verwijdering goed is. 85 pct van de coloncarcinomen ontstaat na het 40ste jaar. Als mensen van die leeftijd bloed met de ontlasting verliezen, zonder duidelijke oorzaak anaemisch worden of een abnormale stoelgang krijgen is geneeskundig onderzoek dringend gewenst. Rectaal onderzoek en Röntgenonderzoek van de dikke darm, na het inbrengen van een bariumclysma, zijn belangrijke middelen voor de herkenning van deze gezwellen.

Dyspepsie

(letterlijk: slechte vertering) is een veel gebruikte term voor stoornissen in de verterings- en resorptiefuncties van de darm, die niet berusten op grove anatomische afwijkingen van dit orgaan. Een zuivere dyspepsie is dus, voor zover het de darm betreft, een „functionele” stoornis, maai zij kan het gevolg zijn van organische afwijkingen buiten de darm (bijv. koorts, ziekte van Basedow, pernicieuze anaemie, uraemie, aandoeningen van maag of lever enz.). Wel kunnen dyspeptische verschijnselen door organische darmziekten worden veroorzaakt — dit geldt in het bijzonder voor de rottingsdyspepsie, die o.a. een gevolg kan zijn van darmtuberculose, enterocolitis of kwaadaardige darmgezwellen — maar in die gevallen spreekt men beter niet van dyspepsie maar bijv. van rottingsdiarrhoe bij darmtuberculose. Bij de echte dyspepsieën stelt men zich voor dat de darmwand anatomisch niet of in zeer lichte mate ziek is, doch dat er afwijkingen bestaan in de voortbeweging van de darminhoud, in de werking van de spijsverteringsfermenten, in de resorptie van bepaalde voedselbestanddelen en vooral ook in de samenstelling van de darmflora (z darmbacteriën).



Gastrogene darmdyspepsie
kan ontstaan als de maag onvoldoende zoutzuur vormt en haar inhoud te snel laat passeren naar de dunne darm, die dan abnormaal wordt belast en geprikkeld door voedsel dat niet is „voorverteerd”. Meestal geeft dit niet veel moeilijkheden doordat de werking van dunne darm en alvleesklier zich bij de veranderde toestand aanpast. Maar soms worden de abnormale prikkels minder goed verdragen en tracht de darm zich zo snel mogelijk van zijn inhoud te ontdoen met als gevolg diarrhoe en onvoldoende vertering van het voedsel.



Gistingsdyspepsie
(of koolhydraatgisting) is een van de meest voorkomende darmstoornissen. Terwijl vetten en eiwitten normaliter zo goed als volledig in de dunne darm worden gesplitst en geresorbeerd, komen de plantaardige koolhydraten (zetmeel, cellulose) altijd voor een deel onverteerd in het coecum, waar bacteriën leven, die deze koolhydraten vergisten onder vorming van organische zuren. In normale omstandigheden blijft dit proces beperkt tot het coecum en worden de gistingszuren door alcalische stoffen gebonden. Bij de gistingsdyspepsie geschiedt deze vergisting van plantaardige koolhydraten in het coecum op onstuimige wijze en onder vorming van veel gassen; de zuren worden onvoldoende gebonden en het gistingsproces gaat in het hele colon door.

De gevolgen zijn opzetting van de buik en krampen (soms hevige kolieken) terwijl veelvuldig grote hoeveelheden brijige, zuur stinkende ontlasting wordt geloosd en veel winden afgaan. De ontlasting reageert zuur, bevat onverteerd zetmeel en bepaalde bacteriën, die zich met jodium blauwzwart kleuren (jodophiele bacteriën). Niet zelden vindt men er slijm in en als de ontlasting blijft staan ziet men de ontwikkeling van talloze kleine gasbelletjes. Gistingsdyspepsie komt voor in acute vormen bijv. na een darminfectie of na overmatig gebruik van fruit en geneest dan meestal vlot door een dieet zonder plantaardig koolhydraat, dat geleidelijk wordt uitgebreid tot een normale voeding.

Hardnekkiger is chronische gistingsdyspepsie, die ook vnl. met dieet moet worden behandeld, waarbij tevens sommige medicamenten goede diensten kunnen bewijzen. Niet zelden verloopt de gistingsdyspepsie voortdurend of gedurende lange perioden zonder diarrhoe of juist met verstopping. Dan is microscopisch en chemisch onderzoek van de ontlasting nodig voor de herkenning en dus ook voor een doelmatige behandeling.



Rottingsdyspepsie
is vaker dan gistingsdyspepsie een gevolg van organische darmziekten. De ontlasting is vaak zo dun als water, donker van kleur, walglijk stinkend en alcalisch. Microscopisch vindt men vaak onverteerde spiervezels (uit het vlees) en phosphaatkristallen. Bij chronische rottingsdyspepsie is een nauwkeurig onderzoek naar eventuele oorzaken altijd nodig.

Vindt men geen oorzaak, dan tracht men de rotting te verdrijven door enige dagen alleen water te geven en daarna geleidelijk een dieet op te bouwen, dat eerst vnl. licht verteerbare koolhydraten en vitamines bevat, waaraan pas later eiwitten worden toegevoegd. Alleen bij acute rottingsdyspepsie heeft een geraspt appeldieet gunstige invloed. Sommige patiënten hebben afwisselend neiging tot rotting en gisting.



Vetdyspepsie.
Stoornissen in de vertering en resorptie van de vetten geven bij voldoende intensiteit aanleiding tot steatorrhoe of vetdiarrhoe: massale, brijige, leemachtig gekleurde, schuimige ontlasting. Gewoonlijk ontstaan hierbij op den duur vermagering, anaemie en allerlei andere stoornissen (o.m. doordat de in vet oplosbare vitamines niet worden opgenomen). Steatorrhoe kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn tropische en inheemse spruw, verder verstopping van de chylusvaten door uitgebreide lymphkliertuberculose in de buik (= tabes mesaraica), bepaalde ziekten van de alvleesklier, maag-jejunumcolonfistels, uitgebreid amyloied van de darm en — bij kinderen — de ziekte van Gee-Herter (z spruw).

Circulatiestoornissen.

Ernstige circulatiestoornissen van de darm worden veroorzaakt door afsluiting van de mesenteriale slagaderen of aderen. Een ader kan worden afgesloten door thrombose; de verstopping van een slagader berust echter meestal op embolie, afkomstig van een thrombus in het hart of in de aorta. De embolus komt vaker in de arteria mesenterica superior dan in de a. mesenterica inferior (z darm) terecht en in het eerste geval zijn de gevolgen ernstiger omdat de collaterale circulatie hier veel geringer is. Een kleiner of groter deel van de dunne darm (afhankelijk van de grootte van de tak, die is afgesloten) wordt van de normale bloedtoevoer beroofd, doch langs zijtakjes worden alle vaten in dit darmgedeelte volgestuwd met bloed, dat blijft stagneren doordat het drukverval te klein is.

Er ontstaat een zgn. haemorrhagisch infarct. De patiënt krijgt plotseling een hevige koliek in de buik die, als het infarct groot is, gevolgd wordt door verschijnselen van shock, darmafsluiting, bloedige diarrhoe en buikvliesontsteking. Deze toestand is zeer gevaarlijk, te meer daar hij bijna uitsluitend voorkomt bij mensen met een hartkwaal of bij oude lieden. Chirurgische verwijdering van het getroffen darmstuk is mogelijk als dit niet te groot is (kleiner dan 1/, van de dunne darm), maar de operatie is nogal riskant. Daarom zal men tegenwoordig dikwijls liever proberen door een behandeling met heparine en dicumarol (z bloed) de uitbreiding van de vaatverstopping te verhinderen.

DR H. J. VIERSMA

Lit.: H. L. Bockus, Gastro-enterology. Vol.

II (Philadelphia-London 1946); S. A. Portis, Diseases of the digestive system (Philadelphia 1944); C. von Noorden, Über Durchfalls- uod Verstopfungskrankheiten (München-Wiesbaden 1922); C. G.

Vervloet, Ziekten van maag, darm en galwegen (Amsterdam 1948); W. Z. Fradkin, Diagnosis and treatment of diarrheal diseases (New York 1947).

< >