schilder tekenaar en vooral graficus (Danzig 1726 - Berlijn 1801), wordt tot de Duitse school gerekend, hoewel hij van vaderszijde Pools en van moederszijde Frans bloed had. In 1743 kwam hij als jong koopman te Berlijn, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen.
Hoewel hij daar schilderlessen genoot, was hij toch in hoofdzaak autodidact. In zijn jeugd begon hij miniaturen te schilderen in waterverf en email, daarna werkte hij in olieverf. Een groot sentimenteel doek: Het afscheid van de ter dood veroordeelde Calas (1767, Berlijn) had groot succes bij de gemakkelijk en gaarne geroerde tijdgenoten. In ander werk imiteerde hij pastorales van Lancret, of wel hij schilderde kleine huiselijke taferelen, sober van kleur, maar toch met uiterst fijn genuanceerde tonaliteit.
Vnl. ging hij zich echter wijden aan de grafiek. Hij was dan uiterst productief: nog zijn meer dan 2000 bladen van hem bewaard, waarvan de meeste (1905 stuks) illustraties zijn van boeken en vooral van almanakken. Deze laatste, die in het algemeen populair-wetenschappelijke verhandelingen brengen naast moraliserende en satirische afbeeldingen, waren in die jaren bijzonder in trek. Met dit werk ontwikkelde Chodowiecki zich tot een typische „Kleinmeister”, die getrouwe reportages geeft van het dagelijks leven van zijn tijd.
Ditzelfde geldt voor de illustraties bij het dagboek Van zijn reis naar Danzig (1773). Zijn vroege tekeningen zijn levendig, beweeglijk en speels van lijn; in het latere tekenwerk en ook in zijn grafiek is de lijn strenger en sober. Zo vertegenwoordigde hij niet alleen door de keuze van zijn onderwerpen en door de onopgesmukte weergave, maar ook door zijn tekenstijl typisch de smaak, zoals deze zich in de tweede helft van de 18de eeuw ontwikkelde, als reactie op de beweeglijkheden van het Rococo.PROF. DR F. W. S.
VAN THIENEN
Lit.: Engelmann, Ch.’s samtl. Kupferstiche (Leipzig 1857); Focke, Ch. et Lichtenberg (Leipzig 1901); Franke, D. Ch.’s Künstlerfahrt nach Danzig i. J. 1773 (Berlin-Wien z.j.); Landau, Ch.’s Illustrationen zu deutschen Klassikern (Berlin 1914); Von öttingen, Ch. (Berlin 1895); Idem, D.
Gh.’s Handzeichnungen (Berlin 1907); z. n., Ch., Auswahl aus des Künstlers schönsten Kupferstichen (Berlin z.j.).