Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

d’ESTRÉES

betekenis & definitie

Frans adellijk geslacht uit Picardie afkomstig.

Gabrielle, markiezin van Monceaux en hertogin van Beaufort (kasteel Bourdaisière ca 1571 Parijs 10 Apr. 1599), geliefde van koning Hendrik IV, die, na gescheiden te zijn van zijn wettige vrouw, Margaretha van Valois, plan had haar te huwen. Zij stierf echter voordat het zover kwam. Uit deze verbintenis zijn drie kinderen gesproten, de eerste hertogen uit het geslacht Vendôme. De Mémoires secrets de Gabrielle d’Estrées (ed. Moret 1875) zijn vermoedelijk van de hand van een van haar bekenden.

Lit.: Descloreaux, Gabrielle d’E., marquise de Monceaux (1889).

François Annibal, markies van Cœuvres, maarschalk van Frankrijk (kasteel Bourdaisière 1573 - Parijs 5 Mei 1670) was een broeder van Gabrielle en de eerste hertog d’Estrées. Van 1636-1640 was hij gezant te Rome en schreef: Mémoires sur la régence de Marie de Medicis (1610-1616) et celle d’Anne d’Autriche (1643-1650) ed. Bonnefou (1910).

Jean, Frans vlootvoogd (Solothurn, 3 Nov. 1624 - Parijs 17 Mei 1707), zoon van François, diende eerst bij de landmacht en werd in 1654 luitenant-generaal, doch ging in 1668 naar de marine over. In 1669 werd hij „vice-amiral du Ponant”, als hoedanig hij tijdens de Eerste Franse Zeeoorlog (1672-1678) het contingent van zijn land aanvoerde in de slagen bij Solebay (7 Juni 1672), op Schooneveld (7, 14 Juni 1673) en bij Kijkduin (21 Aug. 1673), doch zijn onbekwaamheid en zelfgenoegzaamheid hadden vaak ernstige gevolgen en wekten het misnoegen van zijn ondergeschikten, zoals Duquesne en de markies van Martel. Ook bij de expedities naar Tabago tegen Jacob Binckes (1677) en de schipbreuk van zijn eskader bij de Aves-Eilanden (11 Mei 1678) bleek zijn ongeschiktheid voor het commando ter zee. Niettemin werd hij in 1681 tot maarschalk van Frankrijk verheven. Na zijn operaties tegen de Barbarijse zeerovers van 1685-1688 voer hij niet meer uit.

Lit.: A. Jal, Abraham du Quesne et la marine de son temps, 2 dln (Paris 1873); Ch. de la Roncière, Hist. de la marine française, dl 5 en 6 (Paris 1920, 1932).

Louis Charles César Letellier, hertog d’Estrées, maarschalk van Frankrijk (4 Mei 1697 - Parijs 2 Jan. 1771), was de laatste van zijn geslacht en vocht als maarschalk van Frankrijk in de Zevenjarige Oorlog, waarin hij de slag bij Hastenbeck op de hertog van Cumberland won (26 Juli 1757).

Victor Marie, Frans vlootvoogd, maarschalk en minister van Staat (Parijs 30 Nov. 1660 - 28 Dec. 1737), zoon van Jean, streed o.a. onder Tourville in de slag bij Bevesier (10 Juli 1690). Hij was lid der Académie française.

ESTREMADURA

(1) landschap, vroeger provincie, in Centraal-Portugal, omvattende het gebied van de bestuursdistricten Lissabon (2747 km2; 1940: 1 070 103 inw.); Santarem (6689 km2; 421 996 inw.), Setubal (5105 km2; 268 884 inw.) en Leiria (3435 km2; 353 675 inw.) en in 1940 in totaal 2 114 658 inw. tellende, wordt door de Taag (Tajo) ongeveer middendoor gedeeld. Estremadura is grotendeels bergland. Ten N. van de Taag verheft zich de voortzetting van de Serra da Estrella als steile, dorre kalksteengebergten, die verschillende uitlopers hebben. Ten W. van de Taagmonding verheft zich het 488 m hoge, romantische granietgebergte van de Serra de Cintra, dat in Kaap da Roca, het westelijkste punt van Europa, eindigt. Ten Z. van de Taag liggen de dorre, ten dele moerassige, thans gedeeltelijk ontgonnen heiden en het op zandsteenlagen rustende kalksteengebergte Serra da Arrabida, dat in Kaap Espichel uitloopt. Het land heeft een heerlijk klimaat, doch heeft te lijden van aardbevingen. Het is, uitgezonderd de omgeving van Lissabon en het laagland aan de rechter Taagoever, niet dicht bevolkt en nauwelijks voor de helft bebouwd. Van de naaldwouden is het in de 13de eeuw doorkoning Dionysius aangeplante Pinhal del Rei (ca 10 000 ha) te noemen. Behalve de Serra de Cintra zijn de gebergten meest kaal. De grote cistusheiden kunnen alleen als weiden gebruikt worden. Een uitzondering vormt het schiereiland van Setubal met dennenhagen, sinaasappelen en wijngaarden. In economisch opzicht is het vooral op de behoeften van het nabije Lissabon ingesteld, en heeft vooral wijnbouw, fruit- en groenteteelt, en vele wasserijen. In 1930 is een nieuwe provinciale indeling van Portugal opgesteld. De huidige provincie Estremadura omvat slechts de kuststrook van Lissabon tot een punt ten N.W. van Leiria van de vroegere provincie. Zij heeft een oppervlakte van 5346 km2, en (1940) 1 379 533 inw. Hoofdstad is Lissabon. (z Portugal en Lissabon).

(2), voormalige provincie, thans een landschap in het W. van Spanje, grenst aan Estremadura in Portugal en telt op 41 606 km2 (1947) 1 340 996 inw. Het wordt sedert 1833 verdeeld in de provinciën Badajoz (21 646 km2; 804 362 inw.) en Caceres (19 960 km2; 536 634 inw.). Het land is een voortzetting van de hoogvlakte van Nieuw-Castilië en wordt door de Taag en de Guadiana doorsneden. Verder zijn de voornaamste rivieren in dit landschap de Tietar, de Alagon, de Rio del Monte, de Salor en de Sever, die naar de Taag stromen, en de Ruécas, de Gevora, de Guadelema, de Zuja, de Ortigas, de Guadamel, de Malachel en de Guadajira, zijrivieren van de Guadiana. Dit gewest, in de dagen van de Moren zeer dicht bevolkt en buitengewoon vruchtbaaar, behoort thans met La Mancha tot de armoedigste gedeelten van Spanje. De oorzaak ligt deels in de periodieke verplaatsingen van de schapenkudden, die hier akkerbouw onmogelijk maakten, deels in de emigratie in de tijd van de ontdekkingen (Cortes, Pizarro, Balboa e.a. stammen uit dit deel van Spanje) en deels in het grootgrondbezit van de geestelijke ridderorden en van de grandes. Sedert een halve eeuw is er echter veel verbeterd; de belangrijkste voortbrengselen zijn tarwe en rogge; hier en daar wint men olijvenolie en vooral wijn. Groot is de varkensteelt, en in het gebergte fokt men geiten, schapen en muildieren. De bewoners, een gemengd ras, afkomstig van de West-Goten, Spanjaarden enz., onderscheiden zich door een zekere geslotenheid en „deftigheid”. Ten N. van de Taag verheft zich als grensmuur naar de zijde van Leon het Castiliaanse Scheidingsgebergte met de hoge Siërra de Gredos, de Siërra de Bejar, de Siërra de Gata enz. waarvan de uitlopers talrijke natuurlijke landschappen omsluiten, zoals la Vera, de vlakte van Plasencia, las Jurdes e.a. Over het algemeen hebben deze vlakten voldoende water om er land- en tuinbouw mogelijk te maken. Citrusvruchten, pruimen en abrikozen zijn de voornaamste producten van dit gebied. Het steenachtige Jurdes met zijn leisteengroeven vormt een zeer arm gebied. Ook de vlakte tussen de Taag en het gebergte van Estremadura als een met verspreide toppen (Siërra de Guadelupe ca 1600 m, Siërra de Montanches 1000 m) gekroonde bergvlakte, is, hoewel steenachtig, klimatologisch goed bedeeld, en heeft behalve weiden vooral ook olijventeelt. Trujillo vormt hier het middelpunt van een akkerbouw- en veehouderij-gebied. In het O. ligt aan beide oevers van de Guadiana een gebied van eiken en kurkeiken. Een andere keten van alleenstaande bergen loopt langs de linkeroever van de Taag, met de Siërra de Ia Moheda (1300 m). Het land ten Z. van de Guadiana, naar de zijde van de Siërra Morena, is gedeeltelijk heuvelachtig en gedeeltelijk vlak en heeft zeer warme, droge zomers, zodat het leven van de schapenhouders onmogelijk is, en men hiervoor andere weidegebieden opzocht. In het landschap la Serena nemen naast de schapenhouderij ook de varkenshouderij in de uitgestrekte eikenbossen, de graan- en de wijnbouw een belangrijke plaats in. Terwijl in la Serena de veehouderij domineert, doen dit in de meer W. gelegen Tierra de Barras de graanbouw, de wijnbouw en de olijvencultuur; kenmerkend voor dit gebied is de fabricage van aarden kruiken. Het Z. van Estremadura is bergachtig en bestaat uit uitlopers van de Siërra Morena, die kleine vlakten omsluiten. Bossen van kurkeiken nemen hier grote oppervlakten in; verder zijn er vooral olijvencultuur, fabricage van olijfolie en mijnbouw (lood, steenkool, ijzer). De voornaamste steden zijn Plasencia, Caceres, Trujillo, Badajoz, Villanueva de la Serena, Don Benito en Merida.

Lit.: Garcia Sanchez, El viaje a Espana: Andalucia y Estremadura (1929).

< >