Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CYPRUS

betekenis & definitie

in het Oudgrieks Kypros, in het Nieuwgrieks Kypro, en in het Turks en Arabisch Kibris, is een eiland en Britse kroonkolonie in het O. van de Middellandse Zee, ten Z. van Klein-Azië gelegen. Het is belangrijk door zijn ligging tegenover het Suezkanaal en Egypte en is naar grootte het derde eiland van de Middellandse Zee.

De oppervlakte bedraagt 9284 kma. Vermoedelijk is het eiland eerst na het midden van het tertiaire tijdperk ontstaan. De oppervlakte is grotendeels bergachtig; twee ketens doorsnijden Cyprus in O.-W. richting. De zuidelijke keten, welke de grootste en de hoogste is, draagt prachtige wouden; gedurende enige maanden zijn er de toppen met sneeuw bedekt.

De hoogste verheffing is de Troodos (oude Olympus, 1952 m) op 48 km O.Z.O. van Kaap Arnauti, het N.W. uiteinde van het eiland, gelegen. De zuidelijke keten eindigt in de alleenstaande Stravrovouni of St Croce (de Olympus van Strabo, 688 m), 16 km ten W. van Larnaca. De muurvormige uit kalksteen bestaande noordelijke keten, waarvan het Westelijke deel bekend staat als Kyreniabergen, het Oostelijke deel als Karpasbergen, reikte van Kaap Kormakiti tot Kaap Andreas (afstand 145 km). Het hoogste punt van deze keten is de Buffavento (955 m).

Tussen beide bergruggen strekt zich de boomloze vlakte van Messaorië dwars door het eiland uit, een afstand van 80 km. Cyprus heeft van droogte te lijden, hoewel overvloedig ondergronds water aanwezig is in de dalen en vlakten. Het klimaat is er zacht en gezond, de regen valt hoofdzakelijk in de periode van Oct.-Mrt; de gem. jaarlijkse hoeveelheid bedraagt 561 mm. De plantengroei ontwikkelt zich het meest van Jan.-Apr. als de temperatuur stijgende is tot aan het ophouden van de regens.

Het eiland bezit slechts naaldwouden. Van de dieren is alleen de moufflon merkwaardig, die in het gebergte wordt aangetroffen; de zgn. Cyperse kat komt uit Syrië en niet van het eiland Cyprus.Van de totale oppervlakte is ca 404 680 ha als landbouwgrond in gebruik; ca 230 670 ha worden jaarlijks bezaaid. Er zijn per jaar twee aardappeloogsten. Cyprus is het land, waar de bloemkool oorspronkelijk vandaan is gekomen. De voornaamste landbouwproducten zijn: granen (tarwe, gerst, haver), wikke, olijven, vruchten van de Johannisbroodboom, aardappelen, rozijnen, katoen, vlas, lijnzaad, hennep, zijdecocons, wijnen, olijfolie en kaas.

De voornaamste uitgevoerde delfstoffen zijn: pyriet (1946: 256202 long tons), koper (400 l.t.), asbest (6 606 short tons), gips (14 492 l.t.), omber of bergbruin (7 368 l.t.) en chroomerts (1 140 l.t.). De voorheen zo rijke kopermijnen zijn sterk in betekenis gedaald.

De industrie beperkt zich tot de bewerking van zijde, leder, katoen en asbest.

Cyprus bezit geen natuurlijke haven, maar reeds in de Oudheid bestond de kunsthaven van Famagoesta; deze kan door schepen niet groter dan 7000 ton binnengelopen worden. De andere havens Limassol en Larnaka zijn niet meer dan een veilige open rede. De invoer vertegenwoordigde in 1946 een waarde van £8123709, de uitvoer £4202 300.

Aardbevingen, oorlogen, besmettelijke ziekten en de heerschappij van de Turken, hebben de bevolking, die in de middeleeuwen meer dan een millioen zielen groot was, in aantal sterk doen achteruitgaan. Het eiland telt (1946) 450114 inw., o.w. 361199 die behoren tot de (onafhankelijke) Grieks-Orthodoxe kerk en 80548 Mohammedanen. De rest bestaat vnl. uit Joden. Het aantal Joden vermeerderde sterk sinds 12 Aug. 1946 1298 Joodse „displaced persons” aan land werden gezet, die door de Engelsen niet in Palestina waren toegelaten.

In totaal kwamen ca 50 000 Joden aan land, die over 12 kampen verdeeld werden en tussen Dec. 1946 en 11 Febr. 1949 allen langzamerhand naar Israël zijn geëvacueerd. De gesproken talen op Cyprus zijn het Grieks, Turks en Engels. Iedere groep heeft haar eigen scholen; de lagere scholen staan onder regeringstoezicht, bijgestaan door een onderwijsraad voor iedere bevolkingsgroep afzonderlijk. In 1943 was ca 50 pct van de bevolking nog analphabeet.

Sedert 1 Mei 1925 is Cyprus een Engelse Kroonkolonie, bestuurd door een gouverneur. Er is een Uitvoerende Raad, bestaande uit een „colonial secretary”, een procureur-generaal en een thesaurier, benevens 4 officiële en 2 niet-officiële leden; de wetgevende macht is opgedragen aan de gouverneur. In 15 plaatsen fungeren gemeenteraden, welke sinds Apr. 1943 door de mannelijke ingezetenen ouder dan 21 jaar gekozen worden. De dorpshoofden (mukhtars) worden sedert 1 Dec. 1931 door de gouverneur benoemd.

Voor bestuursdoeleinden is het eiland verdeeld in 6 districten, welke genoemd zijn naar de voornaamste 6 woonkernen. Deze plaatsen zijn Nicosia, de hoofdstad, met 34 485 inw., in het centrum gelegen, Limassol (22 799 inw.), Famagoesta (16 194), Larnaka (14 772), Ktima (5 803) en Kerynia (2 922). Buiten het Engelse recht vigeren op Cyprus nog steeds talrijke oude Turkse wetten. Onder één hooggerechtshof ressorteren 6 hoven van assisie, 6 districtshoven en 3 hoven voor Mohammedanen.

H. A. BOMER

Lit.: O. M. Chapman, Across C. (London 1937); The island of C., ati ill. guide and handbook ed. by L. and H. A.

Mangoian (Nicosia 1947); Annual Report of G. 1946 (London 1948).

Geschiedenis

Tot dusverre zijn op Cyprus slechts te Khirokitia en te Erimi overblijfselen gevonden uit de Steentijd (neolithicum). In de Bronstijd, die vermoedelijk ca 2700 v. Chr. begint, moet het eiland een belangrijk centrum zijn geweest in verband met de aldaar geëxploiteerde kopermijnen (ons woord „koper” gaat op de naam Cyprus terug). Sommigen nemen aan, dat reeds koning Sargon van Akkad ca 2250 v.

Chr. naar Cyprus zou zijn getrokken. In ieder geval komt het onder de naam Asiy in de Tell-el-Amarna-brieven voor (14de eeuw v. Chr.); in de Hethietische teksten heet het Alasjia, in de teksten van Ras Sjamra Alsy en in het Oude Testament (Genesis 10:4 en Ezech. 27:7) Elisjah (vandaar het Indo-Europ. ajos en het Latijnse woord aes, d.i. koper, brons, geld). Het staat dan onder Egyptische invloed.

Daarna beroemen de Hethietische koningen Muwatallos (ca 1310 v. Chr.) en Arnuanda II (ca 1200) zich er op, dat Cyprus hun vazalstaat is. Intussen treden sinds ca 1400 v. Chr. sterke Myceense cultuurinvloeden op: volgens Casson importeerden de Myceners op Cyprus het instituut van de stadskoningen en het schrift (in de allerlaatste tijd zijn echter teksten van vóór 2000 v.

Chr. gevonden). In het Ijzeren tijdperk (begonnen ca 1050 v. Chr.) ontstonden kolonies van Grieken, vermoedelijk uit Arcadië, en van Phoeniciërs: Hiram I (ca 950 v. Chr.) stichtte Kartchadasjt, d.i.

Nieuw-stad (Carthago). Onder Sargon II, koning der Assyriërs (722-702 v. Chr.), werd Cyprus aan dit volk schatplichtig; in 560 v. Chr. kwam het onder Egyptische heerschappij tijdens de 26ste dynastie, die sterk Philhelleens was, daarna tijdens Cambyses (525 v.

Chr.) aan de Perzen. Bij de Ionische opstand in 498 v. Chr. ontstonden er twee partijen, een Griekse en een Perzische; aanvankelijk had de laatste de overhand, maar na de slag bij het Cyprische Salamis in 449 v. Chr. richtte zich het eiland meer op Griekenland.

In 410 v. Chr. wist Euagoras zich met behulp van Athene tot koning van het eiland op te werpen; hij kwam in 386 in opstand tegen de Perzen, doch werd in 376 vermoord. In 333 wordt Alexander de Grote spontaan door de Grieken als bevrijder erkend. Daarna behoort Cyprus drie eeuwen tot het rijk van de Ptolemaeën, totdat het in 58 door de Romeinen werd bezet (die het eiland eerst afhankelijk hadden gemaakt door een lening aan de onderkoning).

De enige belangrijke gebeurtenis gedurende de Romeinse keizertijd is de grote verdrijving van de Joden onder Hadrianus, die een Jodenopstand in Palestina had te bedwingen (116).

Na een splitsing bleef Cyprus bij het Oostromeinse Rijk (395-1000) maar het eiland had, als gewichtig handelsstation en om zijn ertsrijkdom, geducht te lijden van aanvallen van de Mohammedanen sinds 632. De welvaart ging dan ook ernstig achteruit. Na keizer Nikephoros Phocas was Cyprus slechts in naam Byzantijns, practisch een zelfstandig vorstendom. Als zodanig regeerde er in de 12de eeuw Isaac Comnenus, die zich in 1184 keizer noemde en alle leenhorigheid aan Byzantium opzegde.

Hij geraakte in twist met Richard Leeuwenhart, de Engelse koning, die aan de 3de kruistocht deelnam, over de behandeling van enige kruisridders, wat aanleiding voor Richard was om Cyprus te veroveren (1191). Hij behield het niet, maar verkocht het aan de Tempeliers (z Tempelorde) en dezen stonden hun rechten af aan Guy de Lusignan, de koning van Jeruzalem. Diens broer Amaury werd in 1194 koning van Cyprus en sindsdien hebben zijn erfgenamen over het eiland geregeerd: een Christelijk koninkrijk, dat in het bijzonder door zijn ligging, toen alle kustplaatsen in Palestina verloren waren gegaan, een bloeiende handel dreef en het toevluchtsoord in die streken was voor de vijanden van de Islam. Enige ruïnes en vele andere overblijfsels getuigen nog van dit godsdienstig-ridderlijk bestuur.

Maar de handelsbloei wekte ook de hebzucht der Italianen op: in 1372 veroverden de Genuezen Famagoesta en behielden deze haven tot 1464. Nadat in 1473 Jacob II, die gehuwd was met een Venetiaanse, Caterina Cornaro, en in 1474 haar nageboren zoon, Jacob III, de laatste Lusignan, gestorven waren, werd Caterina Cornaro in 1489 gedwongen haar aanspraken over te dragen op Venetië, en bijna een eeuw beheerste de machtige koopstad ook dit eiland en daarmee de gehele Levanthandel. Haar heerschappij was echter nog drukkender voor de bevolking dan die van de laatste Lusignans.

In 1570 bracht een krachtige aanval van sultan Selim II een nieuwe periode. Met een-leger van 60 000 man landden de Turken op het eiland en veroverden na een lang beleg Nicosia en Famagoesta (300 dagen). Hun heerschappij begon met een afschuwelijke uitmoording, maar was daarna vrij mild en verdraagzaam: de slavernij van de niet-Christenen werd afgeschaft en de Grieks-Katholieke aartsbisschop er toegelaten. Maar speciaal in de 18de eeuw werd de Turkse overheersing hoe langer hoe drukkender, zodat de Griekse bevolking in herhaalde opstanden (1764, 1804 en 1821) steeds vergeefs haar ontevredenheid uitte.

Totdat de Engelsen het feitelijk annexeerden: bij de geheime Anglo-Turkse overeenkomst van 4 Juni 1878 kreeg Groot-Brittannië het recht Cyprus te bezetten en de administratie van het eiland in handen te nemen, onder erkenning van de Turkse souvereiniteit en de betaling van een jaarlijks tribuut aan de Porte 92 800) en tegen waarborging van de Aziatische bezittingen van Turkije. Het werd nu een Brits vlootstation, niet alleen als vanouds voor de handel van betekenis, maar voor de Engelsen vooral van belang als gelegen vlak bij het Suezkanaal. Als op vele andere plaatsen heeft het Engelse bestuur er veel verbeteringen aangebracht. Bij het uitbreken van Wereldoorlog I werd het eiland door Engeland zonder verzet geannexeerd (5 Nov. 1914), hetgeen in 1923 door Turkije werd erkend.

Twee jaar later werd het begiftigd met de rechten van een kolonie, met een zekere mate van zelfbestuur onder een Engelse gouverneur. De pogingen, die de Engelsen hebben gedaan, om de Cyprioten rijp te maken voor een grotere mate van zelfbestuur, zijn tot nu toe mislukt. Een in 1882 ingestelde Wetgevende Raad moest in 1931 na plaats gehad hebbende onlusten weer worden ontbonden. In Oct. 1933 werd echter een raadgevend college in het leven geroepen als contact tussen bestuur en bevolking, op 1 Nov. 1947 een tweede college om de invoering van een grondwet en het herstel van de Wetgevende Raad voor te bereiden.

In 1948 werd een constitutie opgesteld.

Een belangrijke politieke beweging op Cyprus is thans de actie voor aansluiting bij Griekenland. Deze Henosis-beweging beroept zich op oude ethnologische, culturele en godsdienstige banden met het „Griekse moederland”, maar wat daarvan zij, een feit is, dat Cyprus nooit deel van Griekenland heeft uitgemaakt, al hebben er zich vele Grieken, als kolonisten bijv., gevestigd. Dit neemt echter niet weg, dat de meerderheid van de Cyprioten en nagenoeg alle Christenen, die driekwart van de bevolking uitmaken, door de Henosis-gedachte zijn gegrepen en dat de Engelsen, die, nadat zij Egypte en Palestina hebben moeten verlaten, van Cyprus een strategisch knooppunt van het Midden-Oosten bedoelen te maken, grote moeite hebben, om de door hen gewenste status quo te handhaven. Eén factor is er, die hen daarbij te hulp komt.

Oorspronkelijk ging de Henosis-politiek uit van de Grieks-Katholieke Kerk, waarvan de aartsbisschop op Cyprus een grote invloed heeft en wiens verkiezing (op Cyprus wordt de aartsbisschop door het volk gekozen) een belangrijke politieke gebeurtenis is. De laatste tijd is echter een sterke links-, zelfs communistisch-georiënteerde richting opgekomen. Deze voelt weinig voor vereniging met een monarchaal Griekenland. In plaats daarvan eist zij autokubernesis, zelf-regering, los van Griekenland, althans zolang dit land een monarchie is.

Om veiligheidsredenen is het voor Engeland onmogelijk, deze zelf-regering te verlenen. In Griekenland zelf bestaat niet veel interesse voor de Cyprische Henosis-beweging, terwijl het vanzelf spreekt, dat de Turken, die op Cyprus ongeveer 20 pct van de bevolking uitmaken, de bestaande toestand gehandhaafd wensen te zien.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

J. R. EVENHUIS

Lit.: Bibl.: G. D. Gobham, An attempt at a bibliography of G. (Nicosia 1886, 6de dr. bew. d. G.

E. Jeffery, aid. 1929, 5de dr. gedr. achter: Excerpta Gypria, materials for a history of C., transl. by C. D. Gobham, Cambridge 1908, eerst verschenen Nicosia 1895 en bevattende beschrijvingen van G. van de Oudheid tot heden); K.

R. Ghatzeionnes, Bibliographia tes kupriakes laographias kai gloosologias (Leukosia 1933, in het Gr.); N. G. Kvriazes, Kypriakebibliographia (Lamaka 1935).

Algemeen: W.H. Flinn, C.,a brief survey of its history (Nicosia 1924); R. Storrs, A chronology of G. (Nicosia 1930); R. S torrs and B.

J. O’Brien, The handbook of G. (London 1930); F. G. Hill, A history of G. (3 din, Cambridge 1940-’48, lopend tot 1571, de schrijver overleed in 1948); P.

Newman, A short history of G. (1940); D. Alastos, G., past and future (London 1944). De Hollander J. Meursius heeft in: Cyprus sive de illius insulae rebus et antiquitatibus libri II (in zijn Greta Cyprus Rhodus, Amstelodami 1675) reeds een overzicht gegeven van hetgeen in zijn tijd over G. bekend was.

Oudheid: A. E. J. Holwerda, Die alten Kyprier in Kunst und Kultur (Leiden 1885); M.

Ohnefalsch-Richter, Kypros, der Bibel und Homer (1893); E. Oberhummer, Die Insel Gypem I (München 1903) ;E. Gj erst ad, Studies on prehistoric G. (1926, Uppsala Univ. arsskr.); S. Casson, Ancient C.: its art and archaelogy (London 1937, verm.

Fr. vert. 1939); J. Jongkees, Gesch. en archaeologie van G., in: Jaarber. v. h. Vooraz.-Egypt. Gezelsch.

Ex Oriente Lux, VI (1939). Middeleeuwen en moderne tijd: L. de Mas Latrie, Hist, de 1’ile de Gh. sous le règne des princes de Lusignan (Paris 1861); W. Stubbs, The mediaeval kingdom of C. (1886); J. Hackett, History of the orthodox church of G. (1901); G.

W. J. Orr, G. under British rule (1918); G. E.

Jeffery, C. under an Engl, king in the 12th century (1926); R. Gunnis, Historic G. (1936, 2de dr. 1948).

Opgravingen

De eerste, die op Cyprus opgravingen verrichtte en antiquiteiten verzamelde, was een dilettant, Luigi Palmi di Cesnola (1865/’77, gest. 1904), consul der V.S. te Larnaka, wiens verzameling thans berust in het Metropolitan Museum te New York. Na de annexatie van Cyprus door Engeland in 1878 begon men eerst met systematische opgravingen, o.a. onder leiding van Max Ohnefalsch-Richter (1883 te Tamassus) en F. Dümmler (1885). Het succes hiervan had de stichting van het Cyprus Exploration Fund ten gevolge, dat in 1888 e.v. jaren opgravingen organiseerde (J.

A. R. Munro en H. A.

Tubbs te Paphos, anderen te Salamis enz.). Na een ruim 25-jarige stilstand begonnen in 1927 onder leiding van E. Gjerstad belangrijke Zweedse opgravingen, weldra gevolgd door Franse, Engelse (door J. R.

Stewart te Vaunous bij Bellapaise, i937/’38) en Amerikaanse. In 1933 trad een nieuwe Antiquities law in werking (de oude van 1874 stamde nog uit de Turkse tijd) en werd een Antiquities Department opgericht, dat jaarlijks een Report uitgeeft en monumenten van historisch belang onder zijn bescherming stelt (in 1943 reeds 182). In Nicosia is in 1897 een museum gesticht, dat in 1936/’37 geheel is gereorganiseerd en thans onder de energieke leiding staat van P. Dikaios, die ook opgravingen heeft verricht.

Overigens zijn vele Cyprische oudheden te vinden in het Louvre, het Brits Museum en het Museum te Berlijn. De op Cyprus gevonden munten zijn reeds door onze landgenoot J. P. Six bestudeerd en geclassificeerd (Reu. num.fr. III, 1 1883).

Lit.: L. Palma di Cesnola, Cyprus, its ancient cities, tombs and temples (1877, Duitse vert. 1879); L. Myres-M. Ohnefalsch-Richter, A catalogue of the Cyprus Museum (1899); L.

Myres, Handbook of the Cesnola Collection (1914); G. Jeffery, The historic monuments of Cyprus (1919); E. Gjerstad, J. Lindros e.a., The Swedish Cyprus Expedition 1927-31, dl 1-3 (Stockholm 1934-37); G.

F. A. Schaeffer, Missions en Chypre i932-35 (1936); S. Casson, Ancient Cyprus (1937, Fr. verm, vert. 1939); C.

Watzinger in Handbuch der Archäologie, I f München 1939), biz. 824 e.v.; P. Dikaios, A guide to the Cyprus Museum (Nicosia 1947).

Schrift en taal

Het bestaan van een Cyprisch schrift werd voor het eerst bekend door een publicatie van de hertog de Luynes (1852). Het werd reeds ca 1875 ontcijferd; inscripties zijn gevonden uit de 6de tot de 2de eeuw v. Chr. De taal is een Grieks dialect, verwant aan het Arcadisch, uitgedrukt in een lineair schrift (geschreven van rechts naar links), waarvan wij ongeveer 55 tekens kennen.

Bijzonder is dat alle tekens een klinker of een open lettergreep voorstellen; een dergelijk schrift is ons in de Oudheid alleen uit Byblus bekend. Blijkbaar bestemd voor een niet-Griekse taal, was het geheel ongeschikt om Grieks weer te geven: het kende geen letters voor m en n (vóór medeklinker), er was geen verschil tussen t, d en th, p, b en ph enz. Zo schreef men basileus (koning) als: pa-sile-o-se en anthroopos (mens) als: a-to-ro-po-se, hetgeen de ontcijfering bemoeilijkt. Men neemt thans aan, dat het klassieke Cyprische schrift teruggaat op een ouder schrift uit ca 1400-ca 1050 v.

Chr., waarvan eveneens inscripties zijn gevonden. Dit oudere schrift is verwant met het Minoïsche (van Kreta), volgens Casson meer speciaal met het Achaeische schrift van het Griekse vasteland. Men kent thans ca 75 lettertekens van het Cyprisch-Minoïsche schrift, waarvan er ruim 10 ook in het klassieke Cyprisch voorkomen. Dit schrift is nog niet ontcijferd en het is ook onzeker welke taal er mede is uitgedrukt.

Lit.: H. de Luynes, Numismatique et inscriptions Cypriotes (Paris 1852); F. Bork, Die Sprache von Alasija (Leipzig 1930, Mitt. d. alt. oriental. Gesellsch. V, 1); H.

Jensen, Die Schrift (Glückstadt 1932); S. Casson, Ancient Cyprus (London 1937, verm. Fr. vert. 1939); Idem, The Cypriote script in the bronze age, in Iraq (London 1939); Handbuch der Archäologie I (1939), biz. 157; P. Dikaios, A guide to the Cyprus Museum (Nicosia 1947); D.

Diringer, The alphabet (London 1948).

Kunst

Cyprus is bekend niet zozeer door de kwaliteit als wel door de enorme kwantiteit van de vondsten in graven en heiligdommen. Van de Steentijd af kunnen wij de ceramiek volgen door verschillende perioden heen. Uit de vroeg-Cyprische periode van de Bronstijd stammen merkwaardige vazencombinaties (twee of meer tegen elkaar aan of de een boven op de ander), waarvan men het doel nog niet heeft kunnen ontdekken. De Myceners importeerden het pottebakkerswiel.

Bij het ontgraven van de tempel van Ajia Irini (1200 a 1000 v. Chr.) zijn grote hoeveelheden beelden van verschillende afmetingen gevonden, die evenals beelden van latere tijd verschillende invloeden verraden; niettemin is de reeds door Aeschylus vermelde eigen „Kuprios charakter” duidelijk waarneembaar. Hoogst merkwaardig is een Perzisch paleis uit de 5de eeuw, dat te Vouni bij Soli is ontgraven. Overigens is in de architectuur het liwan-type, dat over grote gebieden van Voor-Azië verbreid was, van de neolithische tot de Romeinse tijd op Cyprus inheems gebleven en niet door de Myceense megaron verdrongen.

Na de inlijving bij het Romeinse Rijk is van een eigen Cyprische cultuur geen sprake meer. Uit later tijd vermelden wij slechts de prachtige Gothische kerken, paleizen en versterkingen, door de Lusignans gebouwd en welke thans nog gedeeltelijk intact zijn.

Lit.: zie bij Cyprus, opgravingen, en voorts: C. Enlart, L’art gothique et la renaissance en Chypre (2 dln, Paris 1899) 5 E. Gjerstad, Cypriote pottery (1932); D. F.

Rice, Icons of Cyprus (1937); J. Jongkees, Gesch. en archaeologie van C., in: Jaarber. v. h. Vooraziatisch-Egypt. Gezelsch.

Ex Oriënt e Lux VI (1939).

< >