Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CYPERGRAS

betekenis & definitie

(Cyperus L.) is de naam van een plantengeslacht uit de familie van de Cyperaceeën. Het telt, hoofdzakelijk in de tropen en subtropen, ca 600 soorten en onderscheidt zich door 2-rijige, veelbloemige, samengedrukte aartjes van 2-slachtige bloemen zonder bloemdek, die weer tot scherm- of hoofdjes-achtige bloeiwijzen gegroepeerd staan. Tot de belangrijkste soorten behoort de aardamandel of Cyperus esculentus L.

De eironde, vlezige wortelknollen van deze plant, afkomstig uit het mediterrane gebied en veel gekweekt, worden om hun rijkdom aan vette olie en suiker veel gegeten. In de Indische Archipel levert C. rotundus L. eveneens eetbare knolletjes. Van C. Papyrus L., inheems in tropisch Afrika, verwilderd bijv. in Calabrië en op Sicilië, maakten de oude Egyptenaren reeds meer dan 2000 jaar v.

Chr. hun papier en men heeft haar tot bereiding van papier gebruikt tot in de 11de eeuw, toen dit meer en meer door perkament verdrongen werd. Die bereiding geschiedde zeer eenvoudig, door het merg van de stengel in stroken uiteen te leggen, deze gekruist in twee lagen met de randen op elkander te leggen, ze met het eigen perssap te bevochtigen en dan te persen. In Zuid-Afrika vindt men C. textilis Thunb., een cypergras, dat een hoogte heeft van een paar meter. De Hottentotten maken er waterdichte manden van.

In Nederland worden zeldzaam gevonden 2 kleine, eenjarige soorten, nl.: het gele cypergras (C. flavescens L.) en bruin cypergras (C. fuscus L.). In kassen worden Cyperus-soorten gekweekt, om als sierplant of voor het vullen van mandjes enz. te dienen, zo C. alternifolius L. met haar variëteiten, afkomstig van Madagaskar, en C. gracilis R.Br., uit Australië.

< >