noemt men:
a. een geografisch gebied, waarbinnen een zekere homogeniteit van cultuur wordt gevonden. Zo spreekt men bijv. van de Westeuropese, de Noordafrikaanse, de Indonesische cultuurkring. Cultuurgebied en cultuurprovincie zijn termen, die duidelijker ditzelfde begrip aangeven. In deze betekenis wordt het woord cultuurkring ook door Graebner, één der voorlopers van de zgn. cultuurhistorische school, gebruikt. Door de aanhangers van deze ethnologische school wordt aan de term echter een geheel andere inhoud gegeven. Spreekt de vader van de cultuurhistorische ethnologie, P. W. Schmidt, van cultuurkring (Kulturkreis) dan verstaat hij hieronder: b. een cultuurcomplex dat alle noodzakelijke categorieën van de menselijke cultuur omvat en welks elementen blijvend als eenheid optreden. Dergelijke cultuurkringen verplaatsen zich (wandern). De „Kulturkreislehre” ziet het als taak van de ethnologen:
1. het typeren van de verschillende in de geschiedenis achtereenvolgens ontstane cultuurkringen;
2. het aan de hand van deze cultuurkring schrijven van de geschiedenis der menselijke cultuur.
Hij benoemt de cultuurkringen zelf als volgt:
I exogaam-monogame cultuurkring
II exogaam-geslachtstotemistische cultuurkring
III exogaam-gelijkgerechtigde cultuurkring
IV exogaam-vaderrechtelijke cultuurkring
V exogaam-moederrechtelijke cultuurkring
VI vrij -moederrechtelijke cultuurkring
VII vrij-vaderrechtelijke cultuurkring
Critiek op de leer van de cultuurkring bleef niet uit. Ze was zelfs zeer fel en vond ook weerklank bij de aanhangers van de cultuurhistorische school. Bij alle waardering voor het belangrijk werk door Schmidt en zijn volgelingen verricht, heeft het systeem van de cultuurkring buiten deze kring van ethnologen geen erkenning gevonden. De cultuurverbreiding na te speuren wordt niettemin door vele ethnologen (dinusionisten) een van de belangrijkste taken van hun wetenschap geacht.
Zij ontkennen niet dat bij wijlen gehele cultuurcomplexen zich verplaatsen kunnen als gevolg van migratie. Zij menen echter dat het door Schmidt ontworpen schema van cultuurkringen radicaal moet worden afgewezen. Het staat na al wat over deze materie ook van de zijde van de „leergetrouwen” werd geschreven wel vast, dat de leer van de cultuurkring haar tijd heeft gehad. In Nederland kan men onder de ethnologen slechts één leerling van P.
Schmidt noemen, prof. dr P. B. A. G.
Vroklage, die ook spreekt over noodzakelijke correcties op het schema van de cultuurkring.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: F. Graebner, Methode der Ethnologie (1911); W. Schmidt, Handb. d. Methode d. kulturhist.
Ethnologie (1937); G. van Bulck, Beitr. z. Methodik d. Völkerkunde (Wiener Beiträge z. Kulturgesch. u.
Linguistik II (1931); F. Bornemann, Die Urkultur i. d. kulturhist. Ethnologie (1938); Idem, Zum Form- und Quantitätskriterium (Anthropos. 33, 1938); W. Schmidt und W.
Koppers, Der Mensch aller Zeiten, Bd. III: Völker u. Kulturen, Tl. 1: Gesellschaft und Wirtschaft der Völker (1924).