of „Rijke Kust” (zie bijgaand kaartje) is de meest zuidelijk gelegen staat van de 5 republieken van Midden-Amerika en strekt zich uit tussen 8°21' en 11°3i' N.Br. en tussen 82° 45' en 85° 59' W.L. v. Gr., van de Atlantische Oceaan tot aan de Stille Oceaan.
De oppervlakte bedraagt 49 827 km2.Natuurlijke gesteldheid
(z ook Amerika, Centraal). Het binnenland wordt doorsneden door twee vulkanische gebergteketenen (cordilleras), die een centraal plateau (Meseta Central) insluiten, te zamen één enkele waterscheiding vormend. De hoogste top in de noordelijke keten is de Iraz
u (3452 m). De voornaamste rivier is de San Juan, die het Nicaragua Meer ontwatert.
Klimaat.
In verband met de natuurlijke gesteldheid is het klimaat afwisselend; het varieert van zeer warm in de beide kustvlakten tot warm in het binnenland; boven 2100 m treedt vorst regelmatig op. Men kent droge en natte seizoenen, de eerste van Dec.-Apr., de tweede van Apr.-Dec.; de warmste maanden zijn Mrt-Apr. en Mei.
Bevolking.
Costa Rica telt (eind 1945) 746 535 inw., waarvan het merendeel gevestigd is op de Meseta Central: hoogvlakte van San José en Cartago en het dal van de Rio Grande, een gebied met een oppervlakte van ca 9000 km2. De bevolking is tamelijk gemengd (Blanken, Mestiezen, Negers en Indianen), maar het percentage Europees bloed is aanzienlijk groter dan in de andere Middenamerikaanse landen. De afstammelingen van de blanke kolonisten, de meesten van hen van zuiver Spaansen bloede, wonen in hoofdzaak rond de steden. Uit Brits West-Indië zijn Negers gekomen als werkkrachten in de bananenteelt; dezen hebben zich vooral gevestigd in de provincie Limón.
De inheemse Indianen sterven uit: het aantal Talamancas wordt op 1200 geschat. De zeer bijgelovige Cabeceras bewerken hun gronden gemeenschappelijk, de uit een klein aantal personen bestaande stam van de Bribis daarentegen is gespeend van ieder onderling gemeenschapsgevoel. De bevolkingsgroei komt geheel tot stand door natuurlijke aanwas, immers de im- en emigratie wegen vrijwel geheel tegen elkaar op.
San José, de landshoofdstad met 79613 inw., ligt in een breed vruchtbaar dal op 1130 m boven de zeespiegel. Cartago, de oude hoofdstad, in 1553 gesticht, ligt te midden van een van de meest vruchtbare gebieden van de republiek; het aantal inw. bedraagt 13 174, met voorsteden 30618. Limón, de voornaamste in- en uitvoerhaven van het land, ligt aan de kust van de Caraïbische Zee op de plaats van het oude Indiaanse dorpje Carare, waar Columbus op zijn vierde en laatste tocht naar Amerika voet aan wal zette. De haven aan de kust van de Stille Oceaan is Puntarenas, aan de Golf van Nicoya, met 8868 zielen, tevens visserijcentrum en een gezochte badplaats.
Herédia (10 848 inw.) geniet bekendheid door de koffie, die de omgeving voortbrengt. Alajuela (10340 inw.) is in de midzomermaanden (Jan.-Mrt) het vacantieoord voor de landshoofdstad.
Middelen van bestaan.
Landbouw is het middel van bestaan; mijnbouw en industrie zijn van ondergeschikte betekenis. Het areaal grasland is 2 651 463 ha, de bebouwde oppervlakte 420 867 ha. Koffie, bananen en cacao zijn de voornaamste handelsgewassen; 9/10 van de totale uitvoer wordt door deze producten ingenomen. Koffie is het hoofdgewas.
Het zwaartepunt van de teelt ligt op de hoogvlakte van San José. De uitvoer (meer dan 70 pct naar de V.S.) heeft vnl. via de haven van Limón plaats, gedeeltelijk ook over Puntarenas.
Handel.
Wat de buitenlandse handel betreft, is Costa Rica zeer sterk op de V.S. georiënteerd. In 1946 was 76,6 pct van de ingevoerde goederen uit dat land afkomstig en 73 pct van de geëxporteerde artikelen werd naar de V.S. geleverd.
Verkeer.
In 1945 liepen 660 schepen, metende 486 732 ton, de havens van de republiek binnen, terwijl 642 schepen (475 096 ton) daaruit vertrokken. Het personenvervoer van en naar Costa Rica heeft thans hoofdzakelijk door de lucht plaats.
Onderwijs.
Lager onderwijs is verplicht en wordt kosteloos gegeven. De in 1843 gestichte en te San José gevestigde universiteit telt 10 faculteiten en 162 hoogleraren.
Financiën.
De in de staatskas binnenvloeiende gelden worden hoofdzakelijk verkregen uit de heffingen op inkomende goederen, brandewijnen tabakmonopolies, de inkomsten van de Pacificspoorweg en belastingen.
Sedert 1900 is de gouden standaard ingevoerd met als munteenheid de colón. In 1946 deelde de regering van Costa Rica aan het Internationale Monetaire Fonds mede dat de colón gelijk zou zijn aan 0,158267 g fijn goud of 17,8094 U.S. $ cent (1 U.S. $ = 5,615 colones); dit werd bij wet van 18 Mrt 1947 bekrachtigd.
Sociale toestanden.
De republiek is in mindere mate dan haar naburen onderhevig geweest aan revoluties en is in democratisch opzicht veel verder voortgeschreden. De inheemse arbeider is zelfbewust; het percentage analphabeten is dan ook het laagste van alle Middenamerikaanse landen. Sedert 1943 is bij wet de positie van de arbeider geregeld, terwijl het stelsel van verzekering tegen ziekte, ouderdom en overlijden geleidelijk over het land wordt uitgebreid. In 1946 telde het land 228 arbeidersvakverenigingen en 46 vakorganisaties voor hoger personeel.
Er zijn 2 grote vakverbonden: het Arbeidersvakverbond, dat aangesloten is bij de Latijns-Amerikaanse Federatie van Arbeiders en ten tweede het R.K. Arbeidersvakverbond, waarbij de R.K. vakverenigingen zijn aangesloten. Het eerste beweegt zich vooral op politiek terrein en vertegenwoordigt door middel van de Vanguardia Popular (eertijds een communistische organisatie) de arbeider in het Congres. Hoewel iedere betrekking tot het communisme ontkend wordt, geeft het orgaan van de Vang.
Popular toch duidelijk blijk van communistische sympathieën.
Bestuur enz
Sinds 1821 is Costa Rica een onafhankelijke republiek, hoewel het land van 18241829 deel uitgemaakt heeft van de Federatie van de Centraalamerikaanse staten. De wetgevende macht berust bij een congres van afgevaardigden (45 in getal), die voor 4 jaar gekozen worden; de helft treedt om de 2 jaar af. De uitvoerende macht ligt in handen van een president, die voor 4 jaar bij meerderheid van stemmen gekozen wordt. De kieswet van 1946 verleent het kiesrecht aan alle mannelijke ingezetenen, die de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt (gehuwde mannen en onderwijzers 18 jaar) behoudens enkele uitzonderingen.
In 1945 verwierp het congres een voorstel om ook aan vrouwen het kiesrecht toe te kennen. De stemming voor president, congres en gemeenteraden is sinds 1925 geheim en sedert 1936 verplicht voor kiesgerechtigden beneden 70 jaar. De president wordt bijgestaan door 9 staatssecretarissen. In 1946 is de macht van de president in zoverre beperkt dat hem de benoeming gelaten wordt van de staatssecretarissen, de diplomatieke ambtenaren en de officieren van het leger.
Alle andere benoemingen vereisen de goedkeuring van het congres bij monde van 2/3 van het aantal leden. De weigering van de aftredende president, de verkiezing van zijn opvolger te erkennen leidde in het begin van 1948 tot een burgeroorlog, die 5 weken duurde. Op 20 Apr. kwam een overeenkomst tot stand (Santos Leon Herrera) die van kracht zou zijn totdat het congres een nieuwe president gekozen zou hebben. De hogere rechtspraak is in handen van een hooggerechtshof, 3 hoven van appèl en een hof van cassatie.
Costa Rica — volgens de overeenkomst in 1923 tussen de Centraalamerikaanse staten gesloten — mag een staand leger op de been houden van 500 man. Het metrieke stelsel voor maten en gewichten is in de wet vastgelegd; in de landelijke delen zijn de oude Spaanse maten en gewichten nog in zwang. Het wapen vertoont drie bergen tussen twee zeeën met zeilschepen, rechts een opgaande zon, boven vijf zilveren sterren. De vlag heeft vijf liggende banen: blauw-wit-rood-wit-blauw.
H. A. BOMER
Geschiedenis.
Vóór de aankomst van de Europeanen was Costa Rica bewoond door talrijke stammen, meest verwant met de Zuidamerikaanse volkeren en van weinig ontwikkelde beschaving. De Guetares, in het uiterste N. van het land, die tot de Chibcha-groep behoorden, stonden echter in dat opzicht heel wat hoger en beoefenden een geregelde landbouw en zekere industrieën, vooral die van het aardewerk.
De Caraïbische kust van Costa Rica werd door Columbus tijdens zijn vierde reis naar de Nieuwe Wereld in 1502 ontdekt. Hij vond er voor het eerst in Amerika goud. De naam „Rijke Kust” had aanvankelijk betrekking op geheel de kust van de Golf van Mexico, maar raakte spoedig beperkt tot het huidig gebied van Costa Rica, dat oorspronkelijk Nieuw Carthago heette. De Spanjaarden begonnen de verovering van het land ca 1520 van Panama uit, maar het duurde tot 1565 voordat een volledige onderwerping, tegen verbitterde weerstand van de inboorlingen, gelukte.
Zij was vooral het werk van Juan Vasquez de Coronado. Sedert 1540 was Costa Rica als een provincie van het vice-koninkrijk Mexico ingericht, en ressorteerde onder het kapiteinschap-generaal Guatemala. Voor de ontwikkeling van het gebied geschiedde in de Spaanse tijd uiterst weinig. Costa Rica bleef trouwens door het toedoen van de Boekaniers vaak voor langere tijd van alle verbindingen met Spanje of de andere Spaanse nederzettingen van Amerika afgesneden.
Het kapiteinschap-generaal Guatemala riep zijn onafhankelijkheid uit op 15 Sept. 1821, en Costa Rica vormde een eigen bestuur. Vier maanden daarna werden de Centraalamerikaanse staten bij het Mexicaanse keizerrijk van Yturbide ingelijfd, waarvan zij tot 1824 bleven deel uitmaken. Toen trad Costa Rica tot de Ver. Staten van Centraal-Amerika toe, waarvan het zich in 1838 weer afscheurde om voorgoed zijn eigen onafhankelijk bestaan in te zetten.
Sindsdien vorderde de ontginning van de bestaansmiddelen aanmerkelijk, o.m. met behulp van Engels, later vooral van Amerikaans kapitaal. In de 19de eeuw werd daarbij vooral koffie aangeplant; in de 20ste eeuw kwam de bananencultuur op de voorgrond. De immigratie bleef nochtans zeer beperkt, en Costa Rica, dat 1821 eerst ca 40 000 inw. telde, ontwikkelde zijn bevolkingscijfer nagenoeg uit eigen kracht. De bevolking van Spaanse afkomst vermengde zich ook nooit op grotere schaal, en het blanke ras had al sedert de koloniale periode de meerderheid.
Zulks droeg, samen met de verhoudingen in het grondbezit, nl. het overwegen van kleinere landbouwbedrijven, aanzienlijk tot de ordelijke ontwikkeling van het politieke leven bij. In tegenstelling met de meeste Latijns-Amerikaanse republieken bleven staatsgrepen, zoals die van 1917, 1919, de uiterst linkse van Febr. en de rechtse van Apr. 1948 hoogst uitzonderlijk. De regeringen namen de geestelijke verheffing van de bevolking ter harte. Daardoor kon Costa Rica in Centraal-Amerika een cultureel leidende rol spelen, en werd o.m. in 1907 de zetel van het Centraalamerikaanse Hof voor internationale arbitrage, en van het Centraalamerikaanse Instituut voor Onderwijs.
De internationale politiek was eveneens vreedzaam. Costa Rica moest in 1858 en 1885 pogingen afweren om een federaal gezag over Centraal Amerika te herstellen. De betrekkingen met Nicaragua werden soms gestoord door grenskwesties. Deze werden in 1896 door arbitrage van de V.S. geëffend, maar Costa Rica achtte zich in 1916 in zijn onafhankelijkheid bedreigd door afstand, door Nicaragua aan de V.S., van het recht om een zeekanaal te graven in de bedding van de rivier San Juan, en om een vlootbasis aan te leggen tegenover de kusten van Costa Rica.
De arbitrage van het Centraalamerikaanse Hof stelde Costa Rica in het gelijk. In Febr. 1948 gaf de staatsgreep in Costa Rica weer aanleiding tot gespannen betrekkingen met Nicaragua, die in Dec. tot een kortstondige inval leidden en in het voorjaar 1949 nog voortduurden. Een ander grensgeschil bestond met Panama, d.i. tot 1903 met Colombia. Nadat Costa Rica herhaaldelijk zijn goed recht door scheidsrechters erkend had gezien, ging het in 1921 tot gewapende bezetting van het betwiste gebied over.
Costa Rica verklaarde in beide Wereldoorlogen de oorlog aan Duitsland en zijn bondgenoten, zonder er werkzaam aan deel te nemen.
PROF. DR J. A. VAN HOOTTE
Lit.: R. Fernandez Guardia, Crónicas coloniales de Costa Rica (San José 1937); Idem, History of the Discovery and Conquest of C. R. (New York 1913); F. G.
Calderón, History of C. R. (1915); M. de Périgny, La rép. de C. R. (Paris 1918); C. L.
Jones, C. R. and Civilization in the Caribbean (New York 1935); Idem, The Caribbean since 1900 (1936); C. M. Wilson, Central America (N.Y. 1941); J. en M.
Biesanz, Costa Rica life (1944).
Nederland-Costa Rica.
Nederland is eerst sedert Wereldoorlog II bij de regering van Costa Rica door een diplomaat (in de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister) vertegenwoordigd. Vóórdien bestonden er reeds wel wederzijdse consulaire betrekkingen. De Nederlandse gezant bij de regering van Costa Rica is tevens gezant bij de regering van Guatemala en gevestigd in de gelijknamige hoofdstad van laatstgenoemd land. Bij het Nederlandse hof is geen diplomatiek vertegenwoordiger van Costa Rica geaccrediteerd.
Nederland heeft een consulaat te San José, alsmede een vice-consulaat te Puntarenas. Costa Rica heeft een consulaat-generaal te Amsterdam en een consulaat te Rotterdam. Voorts heeft het een consulaat-generaal te Willemstad (Curacao) en een consulaat te Oranjestad (Aruba).
MR L. V. LEDEBOER.