Nederlands ambtenaar (Rotterdam 1592 of 1593 - ’s-Gravenhage 15 Dec. 1650), studeerde te Leiden en werd in 1619 (nadat hier de wet door Maurits verzet was) een der 3 secretarissen van Rotterdam. In 1628 werd hij bevorderd tot griffier der Staten-Generaal, in 1645 ook grootbaljuw van het Vrije (in Staats-Vlaanderen).
Als griffier heeft hij een belangrijke invloed gehad, vooral omdat hij in de gunst stond van de stadhouders, die in hem een gewillig, maar absoluut onbetrouwbaar werktuig en verdediger voor hun politiek vonden. Vooral Willem II vertrouwde hem zozeer, dat hij hem zijn financiën liet regelen. Maar juist in geldzaken was Musch zeer oneerlijk, door zijn buitengewone geldgierigheid: hij heeft in zijn loopbaan enorme bedragen aangenomen van buitenlandse vorsten (Frankrijk, Zweden enz.) en verried daarvoor allerlei uit de Staten-Generaal. Ook als secretaris van Rotterdam heeft hij blijkbaar geknoeid, als griffier heeft hij de notulen vervalst. In de twisten over de afdanking tijdens prins Willem II was hij de rechterhand van de stadhouder, voor wie hij een deductie opstelde, die zijn beleid verdedigde. Hij liet een groot fortuin na.Zijn dochter, Elizabeth Maria Musch, maakte zich zeer berucht door haar losbandig leven, zowel vóór als na haar huwelijk met de ritmeester Buat. Na diens dood was zij enige jaren verplicht buiten ’s-Gravenhage te blijven; in 1672 keerde zij er, als Oranjegezinde, terug.
Lit.: Japikse, Corn. Musch en de corruptie van zijn tijd (Gids 1907, I); M. G. Wildeman, Eliz. Musch (1896); N. Ned.
Biogr. Woordenb. I (1911), s.v.