Nederlands gezant (Schiedam 28 Jan. 1578 - ’s-Gravenhage 12 Aug. 1654), was eerst advocaat te ‘s-Gravenhage. In 1610 werd hij naar het Hof van Zweden gezonden, om te onderhandelen over de teruggave van twee Nederlandse schepen, door de Zweden opgebracht.
Daarna ging hij in 1611 met de eerste Nederlandse bezending naar Constantinopel en bewees aldaar als ambassadeur gedurende 28 jaar belangrijke diensten, ijverde sterk voor de Nederlandse belangen en wist reeds in 1612 de eerste der zo belangrijke capitulaties* te sluiten. Hij werd vooral gesteund door de Turkse admiraal Khalil pasja, wat hem in de kringen der Porte invloed gaf. De Griekse Kerk vond in hem een ijverige beschermer en zijn invloed was zó groot, dat hij haar vrijheid van godsdienstoefening bezorgde, die zij te voren nooit bezeten had. In 1639 keerde hij over Polen naar Nederland terug en werd in 1645 benoemd tot voorzitter van de Hoge Raad van Holland en Zeeland. Toen in 1650 prins Willem II zich naar het bij Amsterdam gelegerde krijgsvolk wilde begeven, vervoegde zich Haga, als tolk der beide Hoven van Justitie, bij de prins en gaf hem hun leedwezen te kennen over het gevangennemen der zes Statenleden, alsmede over zijn aanstaand vertrek, betuigende, dat daaruit niets anders dan groot onheil voor de Staat en gevaar voor de prins zouden voortvloeien.Lit.: K. Heeringa, De eerste Ned. gezant bij de Verheven Porte (1917); Bronnen tot de gesch. v. d. Levantschen handel (ed. Heeringa, R. G. P., 1910).