(Antwerpen Mei 1545 - ’s-Gravenhage 22 Mrt 1627), was in 1574 secretaris en in 1580 pensionaris van Brussel, toen deze stad door de Hervormden werd beheerst. Vaak was hij in de vergadering der Staten van Brabant of der Staten-Generaal.
Hij onderhandelde met Anjou over de opdracht der souvereiniteit en na diens dood behoorde hij tot het gezantschap, dat die souvereiniteit aan Hendrik III aanbood. Vervolgens werd hij (Sept. 1584) griffier der Staten-Generaal en bekleedde dit hoge ambt tot 1623. Hij speelde daardoor een zeer belangrijke rol in het Nederlands staatsbestuur, samenwerkend met Van Oldenbarnevelt, met wien hij ook in zijn gematigd Calvinisme overeenkwam. Ook hij was nauw betrokken bij de onderhandelingen, die tot het Bestand leidden en hij had zich te verdedigen tegen de verdenking van omgekocht te zijn door den Spaansen gezant. Te droeviger dat hij later met de beschuldigingen, door zijn zoon tegen den Landsadvocaat geuit, meeging. Hij kocht de heerlijkheid Spijk.