Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CONTRACTEN MET INLANDSE VORSTEN EN VOLKEN

betekenis & definitie

In art. 35 van het Octrooi der Oostindische Compagnie werd haar reeds toegestaan, verdragen en contracten te sluiten met „Princen ende Potentaten”, van welke bevoegdheid door haar ruim gebruik werd gemaakt. Die contracten beoogden in de aanvang hoofdzakelijk zich de alleenhandel of andere handelsvoordelen te verzekeren, maar later, toen de Compagnie meer en meer als souverein optrad, sloot zij vele verbonden, ten einde haar vestiging te doen erkennen, opperhoogheid te verkrijgen en de wederzijdse verhoudingen te regelen, ook ten opzichte van de godsdienst en van exterritorialiteitsrechten.

De oudste contracten zijn gepubliceerd door Heeres, Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum I (1596-1650) en II (1650-1675'; en Stapel, III (1676-1691); IV (1691-1725); V (1726-1752); vele zijn ook te vinden bij De Jonge, Opkomst van het Nederlands gezag in Oost-Indië en Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indiën. Deze tractaten zijn thans grotendeels vervallen.Ook na de val der Compagnie behield de Indische regering bevoegdheid contracten te sluiten met die vorsten en volken, aan wie het recht van zelfbestuur gelaten is. Alleen contracten, waarbij een nieuwe vestiging van Nederland op een der eilanden van de archipel wordt verkregen, behoeven de bekrachtiging der koningin.

De inhoud van die contracten is natuurlijk zeer verschillend. Alle hebben echter één trek gemeen: erkenning van de Nederlandse souvereiniteit; in de bondgenootschappelijke landen volgens het Bongaais tractaat vervangen door belofte van altoosdurende vrede, vriend- en bondgenootschap. Waar de Indische Regering voor de eerste maal een dergelijk contract sluit, bedingt zij bovendien dikwijls niet meer dan de belofte van het inlands bestuur, geen briefwisseling met andere inlandse vorsten te zullen onderhouden, zee- en strandroof benevens slavenhandel te zullen beletten en geen vreemdelingen zonder toestemming van het Nederlandse bestuur te zullen toelaten; zij verbindt zich echter van haar kant meermalen, zich niet met het inlands bestuur en de rechtspleging te zullen inlaten. Uit een nauwere aanraking der beide elementen ontwikkelen zich dikwijls nadere voorwaarden (die soms ook reeds bij de eerste aanraking worden opgelegd); dan wordt overeengekomen, dat Europese en Oosterse vreemdelingen, met inbegrip van vreemde inlanders, onder het onmiddellijk gezag van het Europees bestuur geplaatst en aan de inlandse rechtspraak onttrokken zullen zijn; dan neemt de inlandse vorst de verplichting op zich, onderwijs en nijverheid te bevorderen, de koepokinenting voor te staan, Nederlandse muntspeciën toe te laten, het pandelingschap te weren en de slavernij af te schaffen enz.

Soms wordt ook een deel der inkomsten van het land — met name de inkomende en uitgaande rechten — tegen schadeloosstelling aan de vorst door de Indische regering aan zich getrokken, wordt de rechtspraak ook over inlanders, onder Europese controle geplaatst en zelfs het inlands bestuur onder Europese invloed gesteld. Menigmaal blijft zodoende niet meer over dan een schijn van zelfstandigheid, die eindelijk soms, ten gevolge van een inlijving, zoals bijv. te Lombok, verdwijnt. In de laatste jaren wordt in plaats van een lang contract dikwijls de zgn. korte verklaring getekend, welke het eerst in Atjeh in zwang is gekomen; de zelfbestuurder erkent niet slechts het Nederlands oppergezag, doch verbindt zich ook alle latere regelingen en bevelen te zullen naleven. De zelfbestuursordonnantie van 1914 bepaalt de wijze, waarop van dit recht gebruik wordt gemaakt.

Een lijst van de nog geldende contracten wordt geregeld opgenomen in de Ned. Ind. Regeringsalmanak.

DR F. W. STAPEL.

< >