(1) heer van Zuylichem, Nederlands dichter (’s-Gravenhage 4 Sept. 1596-28 Mrt 1687), ontving een veelzijdige opvoeding, waarbij zijn vader een deel van het onderwijs zelf in handen nam. Toen hij in 1616 met zijn broeder Maurits naar Leiden ging, kon hij reeds na een jaar zijn rechtsgeleerde studiën met een openbare disputatie voltooien.
In 1618 ging hij met de Engelse gezant Carleton naar Londen. Nog viermaal bezocht hij in de eerstvolgende jaren Engeland als lid van gezantschappen en verkeerde te Londen veel bij de familie Killigrew, waar hij met verschillende van de grootste mannen, o.a. met Bacon en Donne in aanraking kwam. In 1619 bezocht hij Venetië, als secretaris van Aerssen van Sommelsdijk. Een vaste werkkring kreeg hij in 1625 als secretaris van Frederik Hendrik, met wie hij op vertrouwelijke voet stond. In later jaren heeft hij het in zijn ambt, dat hij tot onder Willem III met grote toewijding en werkkracht bleef bekleden, niet gemakkelijk gehad. Van 1661-1665 verdedigde hij in Frankrijk de rechten der Oranjes op het prinsdom Oranje, dat Lodewijk XIV in bezit genomen had.Als dichter heeft hij zich in velerlei richting bewogen; welk een afstand tussen het bezadigde Daghwerck en de dartel-uitgelaten, zelfs grof-boertige klucht van Trijntje Cornelis. Zijn kunst kenmerkt zich minder door gevoel, meer door vernuft, dat onder de invloed van bewonderde voorbeelden, zoals Donne, wel eens tot vals vernuft werd. Daardoor, en door de vaak didactische inhoud van zijn werk, staat hij ons innerlijk vreemd en wij kunnen hem het gemakkelijkst waarderen in die gedichten, waar puntigheid van stijl en kernachtigheid van zegging onmisbare elementen zijn, zoals in zijn Sneldichten en in de kleine, uitstekend geslaagde liedjes op onderwerpen van de dag, als het kostelijke Scheepspraet (1625). Ook een satirisch werk als Costelick Mal laat de goede kwaliteiten van deze dichter uitkomen, die gewoonlijk te veel slakken van zijn tijd meedraagt. Toch wordt hij gewoonlijk te zeer onderschat, omdat men er zich aan gewend heeft, poëzie met lyrische ontboezeming te vereenzelvigen; het dichterschap van Huygens heeft zijn waarde vooral in de gedegen inhoud, de wijsheid en kennis van een man met veel ervaring en grote belezenheid.
In 1627 huwde hij met Suzanna van Baerle. die hij zo vaak als zijn sterre bezongen had. Zij overleed reeds in 1637, nadat zij hem 5 kinderen geschonken had, die door hem met grote zorg werden opgevoed. Van de drukke werkzaamheden als secretaris van drie stadhouders, in raadskamer en te velde — zijn uitvoerige correspondentie legt daarvan overvloedig getuigenis af — zocht hij in later jaren rust in landelijke eenzaamheid; door hem werd het buiten „Hofwijck” bij Voorburg aangelegd, dat, althans wat het huis betreft, bewaard is gebleven en als Huygens-museum is ingericht.
Huygens was ook rijk begaafd op het gebied der muziek; hij heeft zelfs een groot aantal composities nagelaten. Op het gebied der musicologie schreef hij Gebruyck of ongebruyck van ’t Orgel in de kercken der Verenigde Nederlanden (1641).
Bibl.: Doris oft Herder-clachte (1618); Batava Tempe, Dat is ’t Voor-hout-van ’s-Gravenhage (1621); ’t Costelyck Mal (1622); Zedeprenten (1623); Stedestemmen (1623); Otia of Ledighe Uren (1625); Scheepspraet (1625); Dagh-werck (1627-1638); Hofwyck (1651); Eufrasia of Oogetroost (1651); Trijntje Cornelis (1653); Cluys-werck (1683). Verzamelde uitgave in 9 dln van Worp (18921899); Briefwisseling eveneens door Worp in ’s Rijks Geschiedkundige Publicatiën (6 dln, 1913-1917); Mémoires door Jorissen (1873)» Dagboek door Unger (Oud-Holland 1885).
Lit.: Th. Jorissen, Const. H., Studiën (1871); H. J. Eymael, Huygensstudiën (1886); G. Kalff, Gonst.
H. (1901); G. J. Buitenhoff, Bijdrage tot de kennis van Const. H.s’ letterk. opvattingen (1923); W. Ploeg, G. H. en de natuurwetenschappen, diss. (i934)> Jonckbloet-Land, Musique et Musiciens du XVIIe Siècle (1882); De Jeugd van Gonst.
H., door hemzelf beschreven, uit het Latijn vert. en toegelicht door A. H. Kan (1946). J. Worp gaf in Bericht, en Meded. Histor.
Genootschap dl XVIII (1897), blz. 1-121 de oorspr. Lat. tekst uit.
(2) heer van Zuylichem (’s-Gravenhage io Mrt 1628 - begraven aldaar 2 Nov. 1697), oudste zoon van de voorgaande en Suzanna van Baerle, werd in 1645 samen met zijn jongere broer Christiaan student te Leiden, assisteerde daarna zijn vader als secretaris van Frederik Hendrik en Willem II en werd in 1672 secretaris van Willem III. Hij beoefende met Christiaan samen het lenzenslijpen en was een begaafd dichter, tekenaar en portretschilder.
Bibl.: Journalen uitgeg. in Werken v. h. Hist. Genootschap nieuwe serie 23, 25, 32, 43 (I876-’88); register in 3de serie, 22 (1906), met aant. en verb. d. J. H. Hora Siccama, 3de serie, 35 (1915); Le Journal de G.
H. Ie Jeune, extraits p. J. Gessler (La Haye 1933).
Lit.: Schretlen in Maandbl. v. Beeldende Kunsten (1935).