Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bacon

betekenis & definitie

is mager, gezouten en lichtgerookt spek (z varken). Het is een belangrijk exportartikel van Nederland en o.a.

Denemarken. Vooral Engeland vraagt dit product.De normale Nederlandse productie bedroeg sedert 1926 ongeveer 50 mill. kg per jaar, welke hoeveelheid geheel werd uitgevoerd naar Engeland. In 1931 er .932 daalde de export onder invloed der wereldcrisis slechts in geringe mate, doch in Nov. 1932 ging Engeland er toe over, om de baconinvoer te contingenteren op een basis van ca 80 pet van normaal, ten einde de Engelse varkensfokkers een betere prijs te garanderen voor varkensproducten. Na de invoering van de Varkenscrisiswet in Nederland werd de bereiding en uitvoer van bacon in handen gelegd van een monopolistisch overheidsorgaan, de Ned. Varkenscentrale te ’s-Gravenhage. De geldswaarde van de baconexport, die normaliter ca 50 mill. gulden bedroeg, was in 1932 reeds gedaald tot ca 20 mill. gulden. De baconindustrie in Nederland nam vooral na 1926 toe; in dat jaar sloot Engeland zijn grenzen voor vers en gekoeld vlees, naar het heette uit vrees voor insluiping van mond- en klauwzeer-virus, waarna de invoer van gezouten vlees is gaan toenemen.

Door Wereldoorlog II is de varkensstapel in Nederland sterk ingekrompen, na de bevrijding heerste er nog een tekort aan veevoeder. De baconindustrie verkeert sindsdien nog in moeilijke en vooral onoverzichtelijke omstandigheden.

Het woord bacon voor mager gerookt spek is uit het oud-frans in de Engelse taal opgenomen en wordt oorspronkelijk gebruikt voor alle varkensvlees en voor het varken zelf.