is de toewijzing van een kerk of abdij aan een bepaalde persoon, niet in titel, zodat deze persoon een vast kerkelijk ambt bezit met het recht op de inkomsten daaraan verbonden (beneficie), maar zó, dat hij slechts de vruchtgebruiker is. In de middeleeuwen is er veel gebruik gemaakt van de commende, wat echter tot grote misbruiken aanleiding heeft gegeven.
Dikwijls werden van hoger hand aan bisschoppen een of meer abdijen in commende geschonken om met de daarvan voor hen gereserveerde inkomsten te kunnen leven. Terwijl zij dan als commendataire abten optraden, bleef het geestelijk bestuur van de abdij in de handen van een prior of proost (praepositus). Zo kreeg in 1561 de aartsbisschop van Utrecht de Benedictijner S. Paulusabdij van Utrecht, de bisschop van Haarlem de Benedictijnerabdij van Egmond,die van ’s-Hertogenbosch de abdij Tongerloo en de aartsbisschop van Mechelen de abdij Affligem.
Frankrijk telde bij het uitbreken van de Franse Revolutie bijna duizend abdijen; hiervan waren er ruim 600 in commende.Vele pausen en concilies, o.a. het concilie van Trente, hebben getracht de misbruiken af te schaffen. In het tegenwoordige kerkelijke recht zijn er nog slechts weinig sporen over van het commendesysteem en wel alleen in can. 1412, waar de Codex de commende slechts noemt als onderscheiden van het beneficie, en in can. 1435 § 1,4°, waarin het recht beneficies als commende te geven is gereserveerd aan de paus.
P. H. L. VAN DER LAAN
Lit.: U. Berlière, La commende aux Pays-Bas, in: Mélanges Godefroid Kurth, I (1908), 185-201; J. de Jong, Handb. d. Kerkgeschiedenis, 4de dr. (4 dln, 1947-’49).