Collisio officiorum (Lat.: botsing van plichten) is een uitdrukking in de Ethiek om het conflict aan te duiden van twee of meer plichten, die met elkaar in strijd schijnen te zijn, zodat gehoorzaamheid aan de ene plicht slechts mogelijk is als men de andere overtreedt. Reeds de Stoa houdt zich bezig met de collisie evenals Cicero in De officiis. Door Ambrosius wordt het probleem op het terrein der Christelijke ethiek gebracht, waar het in de zgn. „casuïstiek” der R.K. en Protestantse moraal een levendig aandeel krijgt.
De oplossing voor een collisie zoekt de R.K. moraalleer in het opstellen van een rangorde van plichten, waarbij een gebod vóór een raad praevaleert (mandatum-consilium), de natuurlijke wet boven de positieve uitgaat, de goddelijke boven de menselijke. De Protestantse ethiek schrijft de collisie aan de geestelijke verwarring ten gevolge van de zonde toe en zal, bij vermijding van een rangorde van waarden, bij voorkeur een oplossing der collisie zoeken in de navolging van Christus’ gebod der liefde, primair aan God en vervolgens aan de gemeenschap der mensen onderling, al wordt erkend dat deze gemeenschap op tal van punten plichten oplegt, die met een volstrekte gehoorzaamheid aan Gods geboden in strijd schijnen (noodweer, noodleugen, oorlog, doodstraf). De collisie is wellicht het motief bij uitnemendheid der Griekse tragedie, de meeste figuren verkeren daar in tragische plichtverwikkelingen dank zij de bestemming van het over hun leven beschoren lot of door eigen schuld. Deze tragische schuldcomplicaties als kenmerk van de collisie, waarbij men, hoe dan ook handelend, zich onafwendbaar in schuld verwikkelt, vormen in de huidige drama’s van het existentialisme weer opnieuw de centrale motieven (J.
P. Sartre, A. Camus, S. de Beauvoir e.a.). De idealistische wijsbegeerte heeft getracht zoveel mogelijk de collisie als een schijnconflict te qualificeren.
Wel is iedere handeling noodzakelijk ingebed in een complex van vaak tegenstrijdige doelstellingen, maar het begrip plicht brengt een laatste, definitieve beslissing met zich mede, waardoor het uitgesloten moet worden geacht zinrijk van een botsing van plichten te spreken. Wat men voor botsingen van plichten heeft gehouden is slechts een conflict van interessen, waaruit ten slotte de ware plicht als dwingende beslissing te voorschijn treedt (Kant, Schleiermacher, Rothe).PROF. DR H. VAN OYEN
Lit.: F. Schleiermacher, Entwurf eines Systems der Sittenlehre, blz. 322; R. Rothe, Theologische Ethik, III (2I87O); J. Mausbach, Kathol.
Moraltheo!., I (1922); W. Geesink, Gereform. Ethiek, II (1931); N. Hartmann, Ethik (1926); F.
Jeanson, Le problème moral et la pensée de Sartre (Paris 1947); R. le Senne, Le Devoir (Paris 1931).