Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COCKERILL

betekenis & definitie

is de naam van een familie van Engelse industriëlen, voorname bewerkers van de Industriële Revolutie in België en zelfs op geheel het Europese vasteland.

William Cockerill

(1759 -Aix-la-Chapelle 1832) was een werktuigkundige uit Lancashire, die in 1797, onder de druk van de werkloosheid die zijn vaderland ten gevolge van de oorlogstoestand teisterde, naar het vasteland uitweek in de hoop er zijn kennis van de nieuwe machinale technieken aan de man te brengen. Na vruchteloos zijn diensten te hebben aangeboden te Stockholm en te Hamburg, werd hij aangeworven door de Vervierse lakenfirma Simonis en Biolley, waarvoor hij van 1799 -1807 allerhande machines voor de wolbewerking bouwde. Weldra kwamen er ook van elders opdrachten, die hij niet kon aannemen daar hij contractueel gebonden was, maar zijn oudste zoon, eveneens William Cockerill geheten, begon in 1802 voor eigen rekening te Verviers de constructie van machines op bestelling. Dat jaar kwam ook de jongste zoon

John Cockerill

(Haslington, Lancashire 3 Aug. 1790 - Warschau 19 Juni 1840) naar Verviers over. In 1807 werd het atelier van William, waar alle leden van de familie, ook een derde zoon, James, nu werkzaam waren, te Luik gevestigd. De zaak breidde zich aanzienlijk uit doordat de Cockerill’s, met krachtige steun van Napoleon, onder de eersten waren om het Franse rijk van de nieuwe werktuigen te voorzien. In 1812 trok William de Oudere, die in 1810 tot Fransman genaturaliseerd was, zich terug.

William de Jongere ging een spinnerij oprichten te Reims en verhuisde later naar Guben (Brandenburg). James en John bleven te Luik achter. John, die in 1807, pas zeventienjarig, meestergast was in de Luikse fabriek, was onbetwistbaar de krachtigste persoonlijkheid. In 1820 trok James zich op zijn beurt terug, zodat John alleen de leiding van geheel de onderneming bleef waarnemen.

Deze was intussen grondig gewijzigd. Daar de val van Napoleon de afzetmogelijkheden in ongunstige zin beïnvloedde, begonnen de Cockerill’s met behulp van in Engeland aangeworven vaklui, in 1816 stoommachines te bouwen, waartoe zij in 1817 van het Nederlandse staatsdomein het kasteel van de voormalige Luikse prinsbisschoppen te Seraing tegen gunstige voorwaarden mochten aankopen. Hier richtten zij in 1817 de eerste hoogoven met cokesverbranding in België op. Met het oog op zijn voorziening van brandstoffen kocht John in 1826 een kolenmijn te Seraing.

Destijds was zijn bedrijf aldaar, waar 2200 arbeiders werkzaam waren, het grootste van de wereld. Het viel hem overigens soms moeilijk het uit eigen krachten te blijven financieren. Willem I betoonde hem opnieuw zijn gunst door hem kapitalen voor te schieten, waarvoor de Nederlandse staat in 1825 voor de helft mede-eigenaar werd. John kocht dat aandeel in 1834 van de Belgische regering, waarop het overgegaan was, terug.

Gedurende de eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid, die weer zware afzetmoeilijkheden bracht, was hij, niet ten onrechte, van orangisme verdacht. Het was mede daarom dat het voorstel, dat hij reeds in 1829 aan Willem I had gedaan, een spoorweg aan te leggen van Antwerpen naar Luik, in 1834 niet door hem mocht uitgevoerd worden, maar door de Belgische staat zelf werd uitgewerkt.

Zijn fabriek kreeg niettemin belangrijke bestellingen, en leverde o.m. in 1835 de eerste locomotief die op het continent was gebouwd; zij was in 1820 tevens de eerste geweest om stoomboten te construeren. Ca 1835 had het Cockerill-bedrijf een hoogtepunt bereikt. Behalve de fabriek en kolenmijn te Seraing, had John nog een paar andere metaalbedrijven in het Luikse aangelegd, verder een fabriek van textieloutillage te Spa, wolspinnerijen te Verviers en Aken, een katoendrukkerij te Andenne, bovendien verscheidene wolspinnerijen in Duitsland, een katoenfabriek te Barcelona, een verkoopbureau voor katoenstoffen te Amsterdam, zinkmijnen in Rijnland en zelfs suikermolens in Suriname.

Eens te meer had Cockerill de behoeften aan vlottend kapitaal van al zijn ondernemingen onderschat. Toen in 1837 een nieuwe malaise uitbrak, was hij gedwongen concordaat aan te vragen, wat hij in Febr. 1839 bekwam. De enige uitkomst bleek de onderneming in N.V. om te zetten, maar Cockerill was over deze beperking van zijn zeggenschap niet te spreken.

Om uit zijn moeilijkheden te geraken, vatte hij het plan op zich tot de Tsaar te wenden om de uitrusting van het onmetelijke Tsarenrijk met spoorwegen en industriële outillage te mogen ondernemen. Hij reisde daartoe naar St Petersburg, maar vond geen gunstig gehoor. Op de terugreis overleed hij, ontmoedigd, te Warschau. In 1842 werd de „N.V.

John Cockerill” opgericht, die sedertdien een van de meest vooraanstaande metaalconcerns van België en zelfs van Europa is gebleven.

PROF. DR J. A. VAN HOUTTE

Lit.: R. Demoulin, Guillaume Ier et la transformation économique des provinces beiges (Liège-Paris 1938); R. Hustin, Les Cockerill et la Gité de l’Acier (Bruxelles 1944).

< >