(vroeger Clugny), stadje (met ruim 4000 inw.) in het Franse dep. Saône-Loire, aan de Grosne en aan de spoorweg naar Lyon, heeft papierindustrie en plateelbakkerij, doch is vooral bekend om het rijkste en grootste klooster der vroege middeleeuwen; van de enorme abdijkerk is slechts een gedeelte van de zuidzijde van het westelijke dwarsschip met een kleine toren behouden gebleven.
Achtereenvolgens werden drie kerken gebouwd, de eerste gewijd in 915, de tweede tijdens de abten Majolus (ca 981) en Odilo (ca 994-1049), de derde onder abt Hugo (1088-1095, opnieuw gewijd in 1130). De derde kerk was 140 m lang, bezat 9 torens (waarvan 2 toegevoegd in 1220), twee transepten, een dubbele narthex en driehonderd ramen. Zij was tot de bouw van de St Pieter in Rome de grootste kerk der Christenheid. Zij werd tijdens de Grote Revolutie (1793) en vooral tijdens de Restauratie systematisch verwoest.
De abdij werd gesticht in 910 door graaf Willem van Aquitanië en had als eerste abt Berno van Beaume. Zij stond onder de onmiddellijke jurisdictie van de paus en was daardoor onttrokken aan de wereldlijke en bisschoppelijke macht. De beweging van Cluny begon eigenlijk pas onder abt Odo, die in 931 van de paus het privilege ontving om andere kloosters onder Cluny te plaatsen en te hervormen, waardoor deze gingen delen in het voorrecht der exemptie. Zo werd Cluny het middelpunt van de Congregatie van Cluny, die ca 1100 tegen de 2000 kloosters telde.
De Cluniacensers volgden de regel van St Benedictus in zijn oude gestrengheid, met bijzondere toeleg op het koorgebed, maar hun strakke centralisatie deed afbreuk aan de geest van Benedictus en het evenwicht tussen bidden en werken werd verbroken. Cluny beoogde in de eerste plaats een kloosterhervorming; de hervormingsideeën van paus Gregorius VII heeft het slechts indirect voorbereid en Gregorius VII zelf was geen Cluniacenser. Cluny heeft echter wel de wereld ontvankelijk gemaakt voor de Gregoriaanse hervorming. De stichting der Cisterciënsers is ten dele te zien als een reactie tegen de congregatie van Cluny, die spoedig in verval geraakte.
In 1790 werd de abdij Cluny opgeheven.Lit.: Congres archéol. Moulins-Nevers (1913); Jean Virey, L’abbaye de Cluny (1921); G, Dehio und G. v. Bezold, Die kirchliche Baukunst des Abendlandes, 2 dln (1892-1901); A. Michel, Histoire de l’Art (1905-’29); L.
M. Smith, The early hist. of the monastery of Cluny (Oxford 1921); E. Sackur, Die Cluniacenser bis zur Mitte d. 11. Jh., 2 dln (1892-’94); P.
Champly, Histoire de l’abbaye de Cl. (3e éd. 1930); J. Evans, Monastic life at Cl. (1931); G. de Valous, Le monachisme clunisien des origines au XVe siècle, 2 vol. (1935).