heetten de in een corporatie verenigde klerken (ten dele aankomende juristen) der raadsheren, griffiers, procureurs en advocaten van het Parlement van Parijs, welk gerechtshof zetelde in het oude Palais de la Cité van de Franse koningen, thans nog het Paleis van Justitie (Basoche, van Lat. basilica, hal waar recht gesproken wordt). Deze organisatie zou zijn gevormd in het begin van de 14de eeuw en toen door koning Philips den Schone onder de weidse naam van Royaume de la Basoche zijn geprivilegieerd.
De Basoche, die behalve over een „koning” ook over een kanselier en andere jaarlijks gekozen hoogwaardigheidsbekleders beschikte, oefende een eigen rechtspraak uit over haar leden. In de laatste dagen van het carnaval („les jours gras”) plachten de Parijse Basochitns zichzelf en anderen te vermaken met gewoonlijk scabreuze pleidooien in verzonnen rechtszaken (causes grasses) voor hun hoogste gerechtshof, de Grand Conseil. Hun hoogtijdagen vierden zij, althans in de 15de en 16de eeuw, met optochten, maskerades en het in het openbaar opvoeren van toneelstukken, veelal in de grote zaal van het Paleis. Een belangrijk deel van het Franse comische drama uit de middeleeuwen schijnt hier zijn oorsprong te vinden. Deze stukken — moraliteiten, kluchten en sotternijen (de specialiteit van de Enfants-sans-souci, onderdanen van den Prince des sots, die een bijzondere groep binnen de Basoche moeten hebben gevormd) — droegen doorgaans een satiriek karakter. Zij bespotten niet slechts menselijke zwakheden in het algemeen, maar hekelden in het bijzonder tegenstanders en concurrenten van de koninklijke magistratuur.
Ook de koning zelf werd niet steeds ontzien. Herhaaldelijk heeft het Parlement ingegrepen om de vrijmoedigheden der jongelieden te beteugelen en de opvoeringen aan zijn toezicht te onderwerpen of ze te verbieden. Onder Lodewijk XII (1498-1515) beleefde het theater der Basochiens zijn beste tijd. Met de opkomst van het Renaissancedrama geraakte het echter uit de mode. De woelingen van de tweede helft der 16de eeuw, de steeds strenger wordende censuur en de mededinging van beroepstoneelgezelschappen hebben aan de voorstellingen een einde gemaakt (laatste vermelding: 1582). De Basoche bleef als klerkenvereniging met eigen jurisdictie, echter zonder ,,koning”, voortbestaan tot 1790, toen het Parlement werd opgeheven. Ook de traditie der causes grasses bleef tot het einde toe gehandhaafd.Een rivale van de (Grande) Basoche van het Parlement was de (Petite) Basoche van de klerken van het Gha tel et, de zetel van het gerecht van den prévöt van Parijs. De klerken van de Rekenkamer vormden een soortgelijke vereniging: L’Empire de Galilée. Het totale aantal Basochiens te Parijs omstr. 1500 wordt op 10000 geschat. Ook andere Franse parlementssteden, o.a. Bordeaux, Dijon, Lyon, Rouaan, zelfs steden buiten de toenmalige grenzen van het koninkrijk (Avignon, Chambéry, Genève), hadden haar Basoches, die doorgaans tot die van Parijs in zekere betrekking stonden en evenals deze nauwe relaties onderhielden met diverse genootschappen van plezier.
DR A. G. JONGKEES
Lit.: Ad. Fabre, Etudes historiques sur les clercs de la Basoche (2e éd., Lyon 1875); L. Petit de Julleville, Les comédiens en France au Moyen âge (Paris 1885), i. h. bijz. pp. 88-142; H. G. Harvey, The Theatre of the Basoche. The contribution of the law societies to French mediaeval comedy (Harvard Studies in Romance Languages vol. XVII, Cambridge-Mass. 1941).