of giva (spr. Sjiwa), Indisch god, door velen in het Hindoeïsme gedurende de laatste twintig eeuwen als het Hoogste Wezen beschouwd, terwijl anderen dat onder de naam en gestalte van Visnu vereren, giwa representeert meer in het bijzonder de kosmische krachten en de transformatie in het heelal: productie, vernietiging, reproductie, en tevens de geweldige macht die in de ascese ligt. Zelf is hij betrekkelijk weinig actief: hij is minder een scheppend god dan wel een macht of kracht; grote daden worden er weinig van hem verteld en in het wereldgebeuren grijpt hij niet in.
Men stelt hem zich dan ook vaak voor of beeldt hem af in posen: als asceet, als danser (waardoor hij de kracht representeert en verwekt, die het gebeuren in het heelal in stand houdt. In veel opzichten een voortzetter van de Vedische Rudra — al is zijn cultus omvattender en zijn „theologie” dieper en breder —, heeft hij in het volksgeloof vaak een huiveringwekkend en vernietigend karakter: hij vermaakt zich bijv. met lijken. Onder de naam Bhairava ,,de vrees-aanjagende” wordt hij in bosrijke bergstreken vereerd: gevolgd door een hond, met dierenvel en slangen omhangen.PROF. DR J. GONDA
Lit.: R. G. Bhandarkar, Vaisnavism, Saivism and minor religious systems (Strassburg 1913); J. E.
Carpenter, Theism in medieval India (London 1921); Ch. Eliot, Hinduism and Buddhism (London 1921).