in het Italiaans Colombo, in het Spaans Cristóbal Colón, de ontdekker van Amerika (Genua, tussen 26 Aug. en 31 Oct. 1451 - Valladolid 21 Mei 1506), was de zoon van een lakenwever en kleinhandelaar in kaas en wijn. Waarschijnlijk ondernam hij al vroeg enkele zeereizen: ook was hij als wever of lakenhandelaar werkzaam.
Na 7 Aug. 1473 is hij niet meer te Genua; wellicht heeft hij in dienst van Genuese kooplui of als kaper reizen ondernomen. Sinds 1476 houdt hij geregeld verblijf in Portugal, bezocht de westkust van Afrika (in 1482 of kort daarna was hij te Elmina), de Azoren en Madeira. Hij huwde met Felipa Moniz, de kleindochter van de eerste kapitein-gouverneur van Porto Santo (1479). Zeker heeft hij toen gehoord van de vele pogingen om de „westelijke eilanden” (Atlantis, Antillia e.a.), in welker bestaan men sinds de Oudheid geloofde, te bereiken.
Ook leerde hij in Portugal van nabij de pogingen tot ontdekking van de zeeweg naar Indië kennen. Pas in deze tijd verschafte hij zich de nodige theoretische kennis uit toen bekende compilatiewerken, vooral de Imago mundi van d’Ailly en Historia rerum, resp. in 1481 en 1477 verschenen (beide worden met door Columbus aangebrachte marginalia in de bibliotheek van zijn zoon bewaard). Daarin werd ook het denkbeeld van de bolvorm van de aarde verkondigd en gesproken van de waarschijnlijkheid, dat Azië westwaarts eerder bereikbaar was, dan om Afrika heen. Dat deze laatste weg lang was, bleek nog eens in 1487, toen Bartholomeus Diaz terugkeerde met de tijding dat hij na een lange tocht Kaap de Goede Hoop had bereikt.
In die tijd is hij ook in briefwisseling geweest met de Italiaanse geleerde Toscanelli; daarin werd het plan van de westvaart besproken en enige cijfers daaromtrent genoemd. Hij heeft een kaart van Toscanelli gebruikt. Uit al deze gegevens kende Columbus de Arabische metingen (op de Klassieken berustend) van de aardomtrek, die hij zich ongeveer 30 000 km dacht. Op grond daarvan had hij de overtuiging, dat de vaart naar het W. veel korter zou zijn (hij zou 130° moeten varen, de Portugezen om Afrika 230°).
Waarschijnlijk heeft hij in 1484 bij de Portugese koning moeite gedaan om steun te krijgen. Hij herhaalde dit daarna in Spanje, waar hij de medewerking kreeg van geestelijken, o.a. de biechtvaders van Isabella, eerst de Talavera, later Juan Perez. In de eerste maanden van 1492 (na de verovering van Granada, vóórdien was Isabella van andere bezigheden vervuld) werden ten slotte de onderhandelingen gevoerd, gerekt door de hoge eisen, die Columbus stelde (zeer eerzuchtig, begerig naar het goud van Azië en geheel vervuld van handelsdoeleinden). Eindelijk werd op 17 Apr. 1492 het contract getekend, waarbij hem steun beloofd werd op de volgende voorwaarden van zijn kant: hij werd groot-admiraal van de zeeën rondom het te bereiken Azië; van deze landen zou hij onderkoning zijn en een tiende deel van de opbrengst ontvangen; dit alles waren erfelijke rechten; bovendien had hij recht op een achtste deel van de winsten van de gehele onderneming, waarvoor hij een evenredig deel in de kosten zou bijdragen.
Voor Columbus was de gehele tocht een handelsonderneming: hij hoopte sneller dan de Portugezen het rijke China (Cathay) en Japan (Zipango) te bereiken en daar handel te drijven en tegelijk de „eilanden van het Westen” te veroveren in naam van de koningin van Castilië. Zo zeker was hij van mening Azië te zullen bereiken, dat hij een brief aan de Groot-Chan meenam. Bij de voorbereiding te Palos (deze stad leverde twee schepen) had hij veel steun van de grootste reder aldaar, Pinzón, die hem ook op de tocht vergezelde. Eindelijk, 3 Aug. 1492, verliet hij deze haven en zeilde naar de Canarische eilanden met drie schepen, de Santa Maria, de Pinta en de Nina, resp. metend 200, 140 en 100 ton, het grootste lang ca 85 voet, samen bemand met 120 koppen en alle driemasters.
Op de Canarische eilanden moest hij vier weken wachten wegens averij, zodat de eigenlijke tocht naar het W. aangevangen werd op 6 Sept. Over deze tocht zijn wij goed ingelicht door het door Columbus zelf bijgehouden journaal, maar ook hierover doen allerlei onwaarschijnlijke verhalen de ronde. Van oproerigheid aan boord is geen sprake geweest, wel waren er moeilijkheden, doordat de zeelui met angstig hart zich zover van de bekende kust verwijderden. Hij heeft daarom minder mijlen voorgewend te varen dan hij deed.
De sterke afwijking van de kompasnaald wekte bovendien veel vrees. Pinzón wilde ook meer zuidelijk koersen, maar Columbus hield moedig stand, vast overtuigd van het welslagen, nauwkeurig berekenend en versterkt in zijn overtuiging door het uit het W. met de stroom komende wier en drijfhout. Het nauwkeurig waken werd bevorderd door het uitloven van een beloning, die verdiend werd door de matroos Juan Rodrigues Bermejo: hij nam in de ochtend van 12 Oct. land waar en nog diezelfde dag stapte Columbus op het eiland Guanahani aan wal; met zwaard en vaandel nam hij het nieuw ontdekte land voor zijn koningin in bezit en noemde het San Salvador. Voor hem was het een van de eilanden van Japan. Het bracht echter niet de gezochte schatten en enige tijd later zeilde men op aanwijzing van de inboorlingen zuidwaarts verder: 28 Oct. landde men op Cuba (voor Columbus het vasteland van Azië), maar ook daar vond hij geen rust en 5 Dec. bereikte hij Haïti, dat hij Hispaniola noemde.
Hier werd een nederzetting gesticht (La Navidad), waar 43 man werden achtergelaten, toen hij 3 Jan. 1493 de terugtocht aanvaardde om het blijde nieuws over te brengen. De Santa Maria was verloren, de Pinta werd vermist en hij ging dus op het kleinste van zijn schepen, waarmee hij na een stormachtige reis, 15 Mrt Palos bereikte. Snel verbreidde zich het nieuws van zijn terugkomst en de groot-admiraal-onderkoning werd buitengewoon luisterrijk ontvangen.Niet alleen werd hij nu tot grande van Spanje verheven, maar men stelde hem een vloot van 17 schepen met 1500 man tot het doen van een tweede reis ter beschikking. Ditmaal trokken allerlei avonturiers met hem mee van hoge en lage rang en een groot aantal kolonisten: ambachtslui en boeren; ook 12 zendelingen, o.a. Las Casas. 25 Sept. stak hij van Cadiz in zee, ontdekte in het begin van Nov. de eilanden der Kleine Antillen en Portorico, en bereikte 22 Nov. Haïti, waar hij een stad stichtte, die ter ere van de koningin Isabella werd genoemd, nadat men bevonden had, dat de andere nederzetting geheel ten onder gegaan was en alle achtergelatenen óf vermoord óf gestorven waren.
Daarna bezocht hij op een reis, die 5 maanden duurde, Jamaïca en Portorico en vond bij zijn terugkeer zijn broeder Bartholomeus, die met een voorraad levensmiddelen aangekomen was. Inmiddels ontstond bij de kolonisten grote ontevredenheid, immers zij vonden niets dan moeilijkheden en ellende, zodat zij zich op de onderkoning zochten te wreken en aan het Spaanse Hof valse voorstellingen gaven van de toestand van het land. De wreedheid van de Spanjaarden maakte bovendien talrijke strafmaatregelen tegen de inlanders en hun hoofden, die hun rechten verdedigden, noodzakelijk. Deze krijgstochten zelf werden met wreedheid en list gevoerd.
Daarbij kwam nog, dat Columbus in het geheel niet geschikt was als bestuurder op te treden: eerzucht en aanmatiging benevens ontactvol optreden bezorgden hem vele vijanden. Om zich tegen hun beschuldigingen te verdedigen, keerde hij in Juni 1495 naar Spanje terug, het bestuur over Hispaniola en de door Bartholomeus gestichte stad San Domingo aan zijn broer overlatend. In Spanje slaagde hij er in zijn reputatie te herstellen en bevestiging te krijgen van zijn oude rechten. Meegebrachte slaven zond Isabella terug.
Moeilijkheid om geld te verkrijgen vertraagde de derde reis, zodat Columbus eerst 30 Mei 1498 met 6 schepen van San Lucar de Barrameda naar het nieuwe werelddeel kon vertrekken. Men had zijn vaartuigen met tuchthuisboeven bemand. Drie schepen zond hij langs de kortste weg naar Hispaniola, en met de drie andere begaf hij zich op een nieuwe ontdekkingsreis. Uit de stroom tussen het eiland Trinidad en de daartegenover gelegen kust maakte hij de juiste gevolgtrekking dat hij zich nabij de mond van een rivier (de Orinoco) bevond, die te groot was, om aan een eiland te kunnen toebehoren, zodat hij naar het W. stevende en weldra het vasteland ontdekte.
Nu zijn koers noordwaarts nemend, bereikte hij eerst een eiland, dat hij wegens de daar aanwezige parels Margarita noemde, en begaf zich vervolgens naar Hispaniola. Hij vond er de kolonisten van de nieuwe stad San Domingo in grote spanning, omdat hun gouddorst niet bevredigd werd, terwijl het klimaat velen deed omkomen. Heftige strijd was uitgebroken tussen een der Spaanse ambtenaars, Roldan, en Bartholomeus Columbus, een twist, die Columbus vergeefs beproefde bij te leggen.
Intussen bestormden de vijanden van Columbus de Spaanse vorsten met nieuwe aanklachten. Ferdinand en zelfs Isabella schenen er ten slotte geloof aan te slaan en weldra vertrok Francisco Bobadilla met een uitgebreide volmacht naar Hispaniola. Bij zijn aankomst aldaar deed hij Columbus en zijn beide broeders in boeien slaan en naar Spanje voeren. Met waardigheid verduurde Columbus die hoon en meldde uit Cadiz (25 Nov. 1500) in een brief aan de koning en koningin, welke beledigingen hij had ondergaan.
Een welwillend antwoord nodigde hem ten hove, waar de vorsten hem met de gewone onderscheiding ontvingen. Columbus rechtvaardigde zich en werd vrijgesproken maar niet in zijn vroegere waardigheid hersteld; in zijn plaats werd Ovando tot stadhouder benoemd. Columbus verzocht dringend om vervulling der gedane toezeggingen, maar tevergeefs. Ernstig was hij er op bedacht, zijn grootse taak te voleindigen; hij meende nl. dat het door hem ontdekte land tot het vasteland van Azië behoorde, zodat hij er niet aan twijfelde, of hij zou door de een of andere zeeëngte een weg naar Oost-Indië vinden, vanwaar kort te voren een rijk beladen Portugese vloot was teruggekeerd.
Met vier slechte schepen, door het hof voor zijn onderneming uitgerust, en met 150 man ging hij 9 Mei 1502 met zijn broeder Bartholomeus en zijn zoon Ferdinand van Cadiz onder zeil en kwam, in strijd met zijn wens, 25 Juni voor San Domingo, waar hij vruchteloos vergunning verzocht binnen te lopen. Hij stevende nu langs de kust van Centraal-Amerika tot aan Punta de San Bias op de landengte van Panama, zodat hij tot tweemaal toe het vasteland van Amerika, in de streek, later naar hem Colombia genoemd, bereikte. Twee van zijn schepen werden door storm vernield en de twee andere leden schipbreuk nabij Jamaica, waar hij ternauwernood het leven redde.
Na vele moeilijkheden en na een muiterij van zijn schepelingen nauwelijks te hebben bedwongen, kwam hij eindelijk op Hispaniola terug, waar hij ten slotte er in slaagde enkele schepen uit te rusten (met hulp van Ovando) om naar Spanje voor het laatst terug te keren. Hij landde er 5 Nov. 1504, drie weken voordat zijn beschermvrouw, koningin Isabella, overleed. Dit beroofde hem van de laatste steun. Ferdinand heeft hem noch zijn rechten hergeven, noch hem enige gunst bewezen, zodat hij in moeilijke omstandigheden en ziekelijk de laatste anderhalf jaar van zijn leven doorbracht.
Zijn stoffelijk overschot werd in het Franciscaner klooster te Valladolid bijgezet, doch in 1509 naar het Kartuizer klooster Las Cuevas te Sevilla vervoerd, waar Ferdinand de Katholieke een gedenkteken te zijner eer deed verrijzen. In 1536 bracht men het echter met het lijk van zijn zoon Diego naar de hoofdkerk van San Domingo op Haïti en in 1795 naar Havana op Cuba over. In 1899 toen Cuba onafhankelijk werd, werd de zerk naar de kathedraal te Sevilla overgebracht. Op de 400-jarige gedenkdag van de ontdekking van Amerika (Oct. 1892) hadden overal grote feestelijkheden ter ere van Columbus plaats.
Gedenktekenen zijn voor hem te Genua (door Canzio, 1862), te Mexico (door Cordier, 1874) voor het klooster La Rabida en te New York (door C. Russo, 1892) opgericht. Niet in vele opzichten kunnen wij Columbus groot van karakter noemen: hij werd gedreven door eerzucht en begeerte naar goud en rijkdommen en was een echt kind van zijn tijd, daar hij beheerst werd door veel wondergeloof en allerlei fantastische voorstellingen. Maar groot was hij in de ernst, waarmee hij het opgevatte plan ten uitvoer bracht, de kracht van overtuiging, de moed en het zelfvertrouwen (gesterkt door zijn geloof), die hij in de moeilijkste omstandigheden toonde en waardoor werkelijkheid werd, wat anderen slechts vagelijk droomden.
Het dagboek van de eerste tocht van Columbus, door hem zelf opgesteld, is in de Colección de los viajes van Navarrete uitgegeven (5 dln, 18251837).
DR H. A. ENNO VAN GELDER
PROF. DR C. VERLINDEN
Lit.: Washington Irving, History of the life and voyages of Chr. Columbus (London 1827-1828); Bibliografia Colombina (Madrid 1892) (3000 geschriften); Gius. Fumagalli, Bibliogr. degli scritti italiani e stampati in Italia sopra Cr. C. (Roma 1893) (1400 geschriften); H.
Vignaud, Etudes critiques sur la vie de Colomb avant ses découvertes (Paris 1905); Idem, Histoire critique de la grande entreprise de Christophe Colomb (2 dln, Paris 1911); Salvador de Madariaga, Chr. Col. (N.Y. 1940); Hackluyt Society: Select Documents illustrating the Four Voyages of Col., 2 dln(i930-33); Ch.E. Nowell, The Columbus Question. A Survey of recent lit. and present opinion in Americ Histor.
Rev., dl 44 (1939) blz. 802-822; J. O. Gosgrave, Log of Chr. C.’s first voyage (London 1944); S.
E. Morison, The second voyage of Chr. Columbus from Cadiz to Hispaniola (Oxford 1939); Idem, Admiral of the Ocean Sea, 2 dln (1942) (verkorte Eng. uitg. Oxford U.P. 1942); R.
Hennig, Columbus und seine Tat. Eine Kritische Studie über die Vorgesch. der Fahrt von 1492 in Abhandl. u. Vortrage, hrsg. v. d. Bremer wissensch.
Ges., dl 13 (1940); A. Ballesteros y Beretta, Cristóbal Colón y el descubrimiento de América, 2 dln (Barcelona-Buenos Aires 1945); G. Gorris, Christoffel Columbus, De laatste kruisvaarder (1947).