(1) (Gr.: Kerberos),bij de oude Grieken de helhond, die de toegang tot de onderwereld bewaakt, vriendelijk voor de doden die binnenkomen, maar niemand toestaand er uit te gaan. Hij zou in de onderwereld geboren zijn als zoon van het monster Typhon en Echidna (half vrouw, half slang).
Hij wordt voorgesteld met 1, 2, 3 of meer koppen, door slangen omstrengeld, soms ook met slangenstaart. Een rol speelt hij o.m. in de sage van Herakles, die hem uit de onderwereld zou hebben gehaald op bevel van Eurystheus; uit de gal, die hij spuwde, zou daarbij de gifplant aconitum zijn ontstaan. Aeneas bedwong hem bij zijn tocht naar de onderwereld (Vergilius, Aeneis VI 417 vlgg.) door hem een koek van bedwelmende kruiden voor te werpen. Men gelooft, dat de voorstelling van Cerberus (en de met hem verwante monsters) aan het Oosten ontleend is en vergelijkt met hem de monsters, die in de gedachtenwereld der bewoners van Mesopotamië voorkomen en, door Klein-Azië overgenomen, in de Griekse mythologie (en ook de vazenkunst) opgenomen zijn.
Tegenwoordig noemt men een grimmige, onverbiddelijke wachter nog wel Cerberus.
(2, sterrenkunde), of de slang met drie koppen, in de linkerhand van Hercules. Cerberus is als naam van een sterrenbeeld door Hevelius ingevoerd; hij wordt thans niet meer gebruikt.