Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CAUTIO IUDICATUM SOLVI

betekenis & definitie

noemt men de zekerheid, die door de vreemde eiser of interveniënt ten verzoeke van de wederpartij moet worden gesteld voor de betaling der proceskosten, waarin hij mogelijkerwijze veroordeeld zal worden, alvorens de inheemse gedaagde gehouden is op de rechtsvordering in te gaan. Zij pleegt gevergd te worden, omdat anders een buitenlander een ingezetene zonder grond op later onverhaalbare kosten zou kunnen jagen (zie de artt. 152 en 153 W.v.

B.Rv.). Een verdrag van 17 Juli 1905, goedgekeurd bij de wet van 15 Juli 1907, Stbl. ig7, en bekend gemaakt bij K.B. van 14 Mei 1909, Stbl. 120, ontheft sinds 27 Apr. 1909 de onderdanen der contracterende staten, die in een dier staten hun woonplaats hebben, van de plicht tot deze zekerheidsstelling, doch bepaalt in ruil daarvoor, dat de veroordelingen in de kosten van het geding, uitgesproken in een der contracterende staten tegen de vrijgestelde eiser of de vrijgestelde tussenkomende partij, kosteloos uitvoerbaar worden verklaard door de bevoegde autoriteit in iedere der contracterende staten (artt. 17 en 18 van het verdrag). Dit verdrag is in Nederland nader uitgewerkt in de wet van 12 Juni 1909, Stbl. 141. Voor de desbetreffende tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis elders moet men zich wenden tot de minister van Justitie (art. 25); de uitvoerbaarverklaring in Nederland van een vreemde kostenveroordeling is toevertrouwd aan de rechtbank van de woonplaats van de veroordeelde of anders aan een rechtbank, aan te wijzen door de minister van Justitie (art. 27).

Het verdrag is bekrachtigd door België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Rusland, Spanje, Zweden, Zwitserland en Luxemburg, terwijl later nog zijn toegetreden: Polen, Danzig, Tsjechoslowakije, Finland, Estland, Letland en Joegoslavië.PROF. MR R. P. CLEVERINGA

I.it.: W. L. Haardt, De veroordeeling in de kosten van het burgerlijk geding (1945)» blz. 181-183, 189-194.

< >