Duits arts-psycholoog en wijsgeer (Leipzig 3 Jan. 1789 - Dresden 28 Juli 1869), studeerde eerst korte tijd chemie, fysica en botanie en ging in 1806 tot de studie der medicijnen over. Op 26-jarige leeftijd werd hij hoogleraar in de vergelijkende anatomie en de verloskunde te Dresden.
Hier werkte hij zijn gehele leven. Hij stond met Goethe in correspondentie en deze roemde zijn opvattingen over natuurbeschouwing. Behalve geleerde en arts was hij ook een begaafd schilder. Zijn werk Goethe, zu dessen näherem Verständnis (1843) heeft ook nu nog grote waarde.
Veel van Carus’ werk is verouderd, echter niet zijn psychologische geschriften, waaronder Psyche, zur Entwicklungsgeschichte der Seele (1846), een werk waarin de grondslag van de latere dieptepsychologie reeds besloten ligt.PROF. DR H. C. RÜMKE
Lit.: Ch. Bernoulli, Die Psychologie von C. G. C. und ihre geistesgeschichtl.
Bedeutung (1925); H. Kern, Die Philosophie des C. G. C., diss.
Berlin (1926); E. Langewisch, Das teleologische Prinzip bei G. G. C., diss.
Würzburg (1927); S. Klink, Das Prinzip des Unbewussten bei G. G.C., diss. Tübingen (1933); E.
Waesche, C. G. G. und die romant. Weltanschauung, diss.
Düsseldorf (1933); G. Grashoff-Heins, G. als Maler, diss. Lippstadt (1926).