(Grieks Karia), in de Oudheid naam van het Z.W. deel van Klein-Azië. In het N. van Lydië gescheiden door het Messogisgebergte (Dsjoema Dagh), in het O. grensde het aan Phrygië, in het Z. en W. aan Lycië en de zee.
Maeander en Marsyas waren de grootste rivieren. Het land was bergachtig, rijk aan wouden, met vruchtbare vlakten (koren, wijn, olie) en bergweiden (schapen). Belangrijkste steden: Mylasa, Tralies, Magnesia, Milete, Halikarnassos.De Cariërs waren nauw verwant aan de oudste bevolking van de Cycladen en Griekenland. Zij vermengden zich hier met de uit het N. komende Grieken, wisten echter in het eigenlijke Carië de Doriërs tot de kuststreek te beperken. Zij stonden onder koningen, die zich vrijwillig onderwierpen, eerst aan de vorsten van Lydië, dan aan Perzië, maar als satrapen het land bleven besturen met een zekere onafhankelijkheid. De Cariërs namen deel aan de Ionische opstand (498), werden weer onderworpen in 494, hielpen Xerxes op zijn tocht naar Griekenland, maar waren later weer lid van de eerste Attische Zeebond; na 439 meest onafhankelijk (z Mausolos).
Alexander de Grote plaatste Ada op de troon. Later kwam Carië achtereenvolgens onder Syrië, Egypte, Pergamum. Onder de Romeinen was het een deel der provincia Asia, onder Diocletianus een zelfstandige provincie. Later werd het achtereenvolgens beheerst door de Arabieren, de Seldsjoeken en Osmanen.
Thans behoort het tot het Turkse rijk.
Carisch
noemt men een niet-Indogermaanse taal die eertijds door de Cariërs werd gesproken. Voor ruim 50 jaar verzamelde en publiceerde A. H. Sayce ongeveer 75 meest zeer korte inschriften uit de 6de eeuw v.
Chr., die F. Bork heeft getracht te ontcijferen (Die Schrift der Karier, in: Archiv f. Schreib- und Buchwesen IV, 1930). Het schrift is gedeeltelijk aan het Griekse alphabet ontleend.
Lit.: Benndorf-Niemann, Reisen in Lykien und Karien (1884); Judeich, KIe in-Asia tische Studien; A. H. Sayce, The Carian language and inscriptions (1885); J. Friedrich, Kleinasiatische Sprachdenkmäler (1932); Hans Jensen, Die Schrift (!935)> D.
Diringer, Die Alphabet (1948).