of Du Moulin (Namen 1727 - Dordrecht 21 Mrt 1793), stamde uit een adellijk Frans geslacht, dat na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 naar de Nederlanden uitweek, en was een van de bekwaamste genieofficieren van de Republiek der Verenigde Nederlanden na Coehoorn. In 1747 was hij als jong extra-ordinaris-ingenieur reeds tegenwoordig bij het beleg van Bergen op Zoom, waar hij kennis opdeed van de vestingoorlog en de toepassing van mijnen.
Waarschijnlijk was ditvoorhem, nadat hij in 1748 tot Ingenieur 2de klasse was benoemd, aanleiding, zich naar Frankrijk te begeven, waar toen de werking van mijnen van verschillende soorten en ladingen werd bestudeerd en onderwezen, o.a. door de beroemde Belidor aan de artillerieschool te la Fère. In een van zijn vele Memoriè'n (meer dan 70 zijn bewaard gebleven en aanwezig in het Archief der Koninklijke Landmacht te ’s-Gravenhage) geeft Dumoulin in 1770 een opsomming van de gebruikte studiebronnen, alle Franse werken uit de jaren van 1731 tot 1768, waaronder een 3-tal van Belidor. In 1770 volgde Dumoulin als kolonel, commandant van het regiment Mineurs en Sappeurs de generaalmajoor Nicolaas François Baron van Breda, Heer van Trossy (of Torcy) en Guisbert, op. Deze, ook van Franse afkomst, had in Mei 1748 het regiment opgericht en was in 1766 tot generaal-majoor bevorderd. Zoals duidelijk blijkt uit de door Dumoulin ingediende memoriën en rapporten, streefde hij er niet alleen naar zijn regiment op meer wetenschappelijke voet in te richten en later ook het korps ingenieurs te verbeteren, maar beijverde hij zich tevens, als deskundige, om bepaalde Noordnederlandse en Barrière-vestingen van doelmatiger mijnstelsels te voorzien, waartoe hij reeds in 1770 aan prins Willem V, op diens last, rapport uitbracht over een gehouden inspectie van de onderaardse verdedigingswerken te Maastricht, Namen en Bergen op Zoom. In Mei 1771 volgde een bericht aan de Raad van State.
Dientengevolge werd in de jaren 1772-1778 het zgn. hoge front der vesting Maastricht van een uitmuntend stelsel mijngalerijen voorzien, welke door de Mineurs zelf werden gemetseld. Terzelfder tijd zijn ook de bovengrondse vestingwerken van dat front verbeterd. Dumoulin was hierbij te beter in de gelegenheid zijn grote gaven als vestingbouwkundige (navolger en groot vereerder van Coehoom) te ontplooien, doordat hij op 15 Mrt 1774 tot Directeur-Generaal der Fortificatiën werd aangesteld. In die hoge functie heeft Dumoulin in zijn reeds genoemde memoriën bovendien veel voorstellen gedaan tot verbetering van het vesting stelsel en de kazernering van de troepen, die toen veel te wensen overliet, en van de landsverdediging in het algemeen op de verschillende frontieren der republiek. In het bijzonder ontwikkelde hij in dit opzicht grote energie en bracht hij veel tot stand in de spannende jaren 1784 en 1785 en toen in 1792 wederom oorlog dreigde. In laatstgenoemd jaar en in het begin van 1793 trof hij persoonlijk tijdens de inval der Fransen in Staats-Brabant de nodige maatregelen, al kon hij de overgave van Breda niet meer voorkomen. Hij overleed 21 Mrt 1793, dus in dezelfde maand dat Willemstad zo dapper tegen de Franse aanval standhield.De Dumoulin-kazerne te Soesterberg, in 1938 voor een der pionierbataljons van het toenmalige iste regiment Genietroepen gebouwd, is naar hem genoemd. Evenzeer wordt zijn nagedachtenis geëerd door de in 1946 van Rijkswege ondernomen restauratie van de door hem aangelegde vestingwerken: de
Dumoulinse fronten te Maastricht. Van zijn nakomelingen is bekend zijn zoon Ferdinand Jacobus, geb. te ’s-Gravenhage in 1776, die in Pruisische krijgsdienst ging en als gen.-maj. commandant was der Bondsvesting Luxemburg, waarin hij zich in 1830 tegen de Belgen krachtig handhaafde,
KOL. W. H. SCHUKKING
Lit.: P. F. H. Mascheck, Gesch. van het Korps Nederl. Mineurs en Sappeurs (Zaltbommel 1853); W. H.
Schukking, De restauratie van een vestingmonument, de Dumoulinse fronten te Maastricht (Heemschut, Febr. 1948); J. G. G. Nottrot, Rondom het Jubileum (Ons Leger, Mei 1948): Garel Diederik Du Moulin.