benaming waaronder men een groot aantal Indianenstammen in Zuid-Amerika samenvat. Het criterium is de taal.
Het Caraïbisch vormt één van de grote taalfamilies van Zuid-Amerika. De stammen, die een Caraïbische taal spreken, bewonen vnl. Oost-Venezuela, Guyana en een strook van Noord-Brazilië (Braz. Guyana).
Carl von den Steinen trof stammen met een Caraïbische taal ten Z. van de Amazone aan, waaruit hij afleidde, dat de oorsprong der Caraïbenstammen daar gezocht moest worden. Anderen menen echter ten N. van de Amazone.Het spreken van verwante talen wil trouwens niet zeggen, dat de stammen ook uit raskundig oogpunt nauw verwant zijn. Talen immers worden vrij gemakkelijk overgenomen. Von Martius geeft daarvan sterke voorbeelden voor Zuid-Amerika. De Europeanen troffen Caraïbische stammen (de benaming berust op een vergissing, ze bedoelden er niet zichzelf, maar vreemdelingen mee) het eerst aan op de Kleine Antillen.
Van daar uit zetten ze telkens rooftochten op touw naar de door Arowakkenstammen bewoonde Grote Antillen. Ook op het vasteland waren ze gevreesde krijgslieden en kannibalen.
Door de Spaanse mensenexploitatie zijn de Antillen-Indianen spoedig uitgestorven. Velen pleegden zelfmoord om aan de slavernij te ontkomen. Resten van met negers vermengde Caraïbenstammen zijn later van de Kleine Antillen naar Brits-Honduras overgebracht.
Evenals van de meeste Indianen in het N. van Zuid-Amerika zijn landbouw, jacht en visserij de middelen van bestaan. Mandioca (manioc), maïs en tabak worden verbouwd. De grote boten, die uit boomschors vervaardigd worden, en de boomstamkano’s maken lange tochten over de rivieren mogelijk. De Caraïben van de noordkust vervolmaakten de kano’s door ze met 20 à 30 cm brede planken te verhogen.
Hiermede konden ze de overtocht naar de Antillen maken. Overigens is, ondanks de overeenkomst in hoofdtrekken, de cultuur der Caraïbisch-sprekende stammen van verschillende hoogte. In Suriname zijn nog slechts schamele resten van Caraïben over. Zij behoren tot de Caraïben in engere zin, te onderscheiden van de tot de Caraïbische taalfamilie behorende stammen.
Lit.: H. ten Kate, Benedenlandsche Indianen, in Encycl. van Ned. West-Indië, waarin goed overzicht der lit.; A. G. Had don, The Wanderings of Peoples (Cambridge 1911); G.
F. Phil. von Martius, Ethnographie Amerika’s zumal Brasiliens (1867); Handbook of S. Am. Indians, vol. 3 (Washington 1948).