een plaatsje in Zuid-Italië, vlak bij Napels, waar een beroemde porseleinfabriek gevestigd was. De dochter van koning August II van Saksen, gehuwd met koning Karel III van Napels, bracht aan het hof in Zuid-Italië vaak stukken porselein van haars vaders fabriek te Meissen mede.
In 1740 stichtte Karel III de fabriek te Capodimonte onder leiding van de Belg Gaston Schepers. Deze ontdekte de porseleinaarde van Capodimonte, die zeer veel gelijkenis vertoonde met die van de Chinezen. Toen de koning in 1754 de Spaanse troon besteeg, werd de fabriek Capodimonte gesloten, daar de vorst een fabriek stichtte in Buen Retiro bij Madrid en de kunstenaars uit Napels weghaalde. Zijn zoon Ferdinand IV opende opnieuw in 1771 de fabriek, nu in Portici.
Onder de scheppende beeldhouwers trad op de voorgrond F. Celebrano (1729-1814). In 1773 verplaatste men de fabriek naar Napels en vertrouwde de leiding toe aan Venuti, die het „harde” porselein weder terugvond. In 1782 werd hier ook opnieuw het biscuit ontdekt, waarin veel beroemde klein-plastiek werd uitgevoerd.
De voortbrengselen der fabriek dragen als merk een gekroonde N en de beginletters van de koninklijke bezitter R. F. In 1821 werden de modellen aan Doccia verkocht.De beroemdste beeldhouwer van Capodimonte is Filippo Tagliolini of Taglioni. Hij kwam van de keizerlijke porseleinfabriek uit Wenen naar Napels. De statuetjes van Capodimonte dragen zodoende vaak een Oostenrijks stempel.
Lit.: G. Nori, La fabbricazione della porcellana in Napoli (Napoli 1879); Bert Nienhuis, Ceramiek, Technische en aesthetische beschouwing. Ned. ambachts- en nijverheidskunst 1921 (Rotterdam); L. Schnarr van Caroldsfeld, Porzellan der Europäischen Fabriken des 18 Jahrh. (Berlin 1919); Das Porzellan als Kunstwerk und Kulturspiegel (München 1925); Hofmann, Das Porzellan (Berlin 1932); Sechs Jahrtausende Töpferkunst (Berlin 1934).