Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CACTACEEËN

betekenis & definitie

…..(tekst ontbreekt)

cactus). Ook van dit geslacht komen meer dan 200 soorten in Amerika voor. Fraaie soorten zijn: N. elegans (D.C.) Br. en R., jV. elongata (D.C.) Br. en R. 5. Melocactus, Meloencactus. Deze cactus is voorzien van duidelijke ribben, vaak met rijen en tot sterren verenigde dorens bezet. Vertegenwoordigsters van dit geslacht groeien in Mexico, Brazilië en West-Indië.

Zij onderscheiden zich in volwassen staat door een viltig of wollig verlengsel aan de top, het cephalium, waarop de bloemen zijn ingeplant. Er zijn 18 soorten bekend, welker cultuur niet gemakkelijk is. De meest bekende soorten zijn: M. intortus Mill. (Cactus intortus Br. en R.), M. microcephala Miq. (C. macracanthus Salm-Dyck) en M. caesius. 6. Opuntia, Vijgcactus. Hiertoe behoren 250 soorten, die meest in tropisch Amerika voorkomen. De stengel is nu eens rond, dan weer uit zijdelings samengedrukte, grote bladvormige leden opgebouwd.

Veel gekweekt worden: 0. Rafinesquii Engelm., O. robusta Wendl., 0. Tuna Mill. en O. leukotricha D.C. 7. Sommige geslachten hebben een vreemde habitus, o.a. het geslacnt Liphiphora, waarvan L. Williamsii (Lem.) Coult. in Texas en Mexico groeit.

Een ander geslacht, Ariocarpus, lijkt op een Agave of Aloë. De A. trigonus Schum. komt eveneens uit Mexico.

Zoals reeds boven is gebleken, heeft de familie der Cactaceeën zeer veel vertegenwoordigsters. Bijna alle groeien op rotsachtige, zandige, droge grond. In sommige streken vormen zij wouden. Nuttig zijn de Cactaceeën in velerlei opzicht.

Zij leveren hout voor huizenbouw (Cereus), het sap dient voor geneeskrachtige doeleinden of laaft dorstenden (Echinocactus). Enkele leveren eetbare vruchten (Mammillaria, Melocactus, Opuntia). Op de Opuntia coccinellifera Steud. (syn. Nopalea c. Salm-Dyck), uit Mexico, veel op de Canarische eilanden gekweekt, leeft de Cochenilleschildluis.

Daar de zgn. „stekels” der cactusplanten in werkelijkheid gereduceerde bladeren zijn, is het duidelijk, dat hun vorm zeer variabel kan zijn. Ronde, lange, zeer scherpe stekels vinden wij bij het geslacnt Melocactus van Cura^ao, ook bij de Echinocactus ingens uit Mexico. Soms zijn deze stekels haakvormig omgebogen, de centrale stekel is dan het langst en de kortere randstekels zijn borstelvormig, zonder haak, zoals bij de Neomammillaria bombycina (Quehl) Br. en R. uit Mexico. Afgeplatte stekels of tongstekels komen voor bij het geslacht Ferocactus, waarvan de F. latispinus Br. en R. (syn. Echinocactus cornigerus D.C.) ook in Mexico inheems is.

Hulststekels, scherpe, korte, evenlange stekels, die in de huid dringen, gemakkelijk loslaten, zeer pijnlijk en lastig te verwijderen zijn, komen voor bij de Opuntia’s, o.a. bij O. microdasys (Lem.) Pfeiff. en O. tunicata (Lem.) L. et O. uit Mexico. Er komen bij de Cactaceeën ook niet-stekende „stekels” voor; deze zijn week en perkamentachtig; zulke „papierstekels” heeft O. diademata Lem. (syn. O. glomerata Haw.), uit Argentinië). Ten slotte kunnen de stekels ook dienst doen tegen felle zonbestraling en zij geven dan aan de planten een viltig uiterlijk. Deze viltbekleding is zeer fraai en stervormig uitgespreid als een stekelvacht bij de in spleten van warme rotsen groeiende Neomammillaria plumosa (Web.) Br. en R.

Nog sterker wordt de viltbekleding, indien de stekels lange, witte, wollige haren geworden zijn, die de plant soms geheel omhullen, zoals bij de bekende „grijsaard” uit Mexico, Cephalocereas senilis (Salm-Dyck) Pfeiff. en de onregelmatiger behaarde Pilocereus (Cephalocereus) chrysacanthus (Weber) Br. en R., eveneens uit Mexico.

Het kweken geschiedt door zaad, stekken en enten. De behandeling tijdens de groei is gemakkelijk. Des winters moet vooral gezorgd worden, dat de planten goed droog staan. Des zomers kunnen zij deels buiten groeien.

Het is wenselijk, nu en dan de grond in de potten, waarin de cactussen groeien, te verversen, waarbij men moet oppassen, de wortels niet te beschadigen. Als Cactaceeën voor de volle grond mogen genoemd worden: Opuntia fragilis (Nutt.) Haw., O. vulgaris Mill., beide met enkele tuinvormen en O. Rafinesquii Engelm., met vele tuinvormen; O. basilaris Engelm.; O. Treleasii Coulter; O.

Engelmanni
Salm-Dyck; 0. camanchica Engelm.; O. rhodantha Schum.; O. xanthostemma Schum.; 0. missouriensis D.C.; O. Emoriji Engelm.; O. arborescens Engelm.; 0. tortispina Engelm.; 0. rutila Nutt. en vele anderen. Enige dezer moeten echter tijdens de winter beschut worden. Zij lenen zich goed voor rotsbeplanting.

PROF. DR TH. J. STOMPS

Lit.: N. L. Britton en J. N.

Rosé, The Cactaceae (4 dln. Washington 1919); Alwin Berger, Kakteen (Stuttgart 1929).

< >