(1) Spaanse provincie, neemt het noordelijk deel van het landschap Estremadura in. Zowel in het Z. als in het N. is de provincie bergachtig: in het Z. de Siërra de Montanchez en de Sierra de Guadalupe; in het N. o.a. de Sierra de Francia.
Door het middengedeelte stromen de Taag met zijn zijrivieren als de Alagón en de Almonte. Op een oppervlakte van 19940 km2 telt de provincie Cáceres (1940) 511377 inw., d.i. 26 per km2. Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw; ruim een kwart van de oppervlakte is cultuurgrond, waarvan 36 pct door granen, 40 pct door braakland, 3 pct door wijn en 11 pct door olijven wordt ingenomen. De veestapel omvat vnl. schapen en geiten.
De bodem levert o.a. tin, zwavel en antimonium. De industrie is weinig ontwikkeld. De grootste plaatsen zijn Plasencia (1940: 16255 inw.), Trujillo (13 753 inw.) en de hoofdstad Caceres.(2), hoofdplaats van de gelijknamige Spaanse provincie, ligt op 471 m hoogte op een plateau en aan de spoorlijnen Arroyo-CAceres en Cáceres Merida, bestaat uit de hooggelegen oude ommuurde stad en de op de helling liggende nieuwe stad. Zij heeft een Gothische hoofdkerk (Sta Maria la Mayor) en vele andere kerken in Gothische stijl, verschillende oude adelspaleizen en vele gebouwen in mudejarstijl. De stad telt (1940) 39 392 inw. Zij is een marktcentrum voor agrarische producten, bekend zijn vooral de varkenshammen en wol.
De industrie omvat leerlooierij, lakenfabricage en kurksnijden. Cáceres werd in 54 v. Chr. door de Romeinen gesticht en ontving de naam Castra Caecilia, waaruit de tegenwoordige naam Cáceres ontstaan is. Lange tijd was het een belangrijke grensvesting.