Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BURSERACEEËN

betekenis & definitie

of Balsemboomfamilie is de naam van een plantenfamilie uit de orde der Terebinthinae. Deze omvat een 6oo-tal tropische houtgewassen met verspreide, 3-tallige of oneven gevinde, zelden enkelvoudige bladen en kleine bloemen. In de schors, maar ook wel in andere delen, bevinden zich hars- en balsemgangen.

Van vele soorten worden de hieruit gewonnen aromatische harsen en balsems sedert eeuwen als rookmiddelen en geneesmiddelen gebruikt. De bloemen zijn meestal van gescheiden geslacht, 5-3-tallig, obdiplostemoon of haplostemoon, voorzien van een intrastaminale discus. Het uit 5 (tot 2) vruchtbladen, elk in de regel met twee zaadknoppen, bestaande vruchtbeginsel heeft één stijl en wordt tot een steenvrucht. Al naar de eigenschappen hiervan deelt men deze familie in drie groepen in.Bij een 1ste groep, de Protieae, vindt men vrije steenkernen in de steenvrucht. Hiertoe behoort voor alles het grote Amerikaanse geslacht Protium Burm. (Icica Aubl.), waarvan verschillende soorten elemihars leveren, dat in de pharmacie voor de bereiding van zalven en verder voor de bereiding van vernis wordt gebruikt. Genoemd mogen worden: P. Aracouchini March., die in de bossen van Guyana 5 m hoog wordt, met een gladde, grijze bast, waaruit een terpentijnachtige, welriekende, maar bitter smakende balsem vloeit, die onder de naam aracouchinebalsem als geneesmiddel gebezigd wordt; P.

Carana
March., een boom van de Orinoco, die de caranahars oplevert; P. guyanense March., een middelmatig hoge boom van Zuid-Amerika en West-Indië, de Amerikaanse wierook (olibanum americanum) opleverend; P. Icicariba March., waarvan het Braziliaanse Elemi of Rio Elemi afkomstig is, en P. Tacamahaca March., die in Colombië thuis behoort en waarvan een zeer welriekende harssoort, in Zuid-Amerika tacamahac genoemd, verkregen wordt. Een verder geslacht, 4-tallig in de bloem, is het geslacht Hedwigia Swartz. (Tetragastris Gaertn.).

De bekendste soort daarvan is H. balsamifera Sw., een hoge boom, die op Haïti en andere Westindische eilanden groeit. Hij levert de zgn. varkensbalsem, die als een kleverig, roodachtig, doorzichtig, specerij-achtig, maar niet aangenaam riekend sap uit de stam vloeit en op de Antillen als baume à cochon bekend is. Hij verhardt aan de lucht tot een roodbruine hars (résine de chibou of Cachibou). De olie, die men uit deze boom verkrijgen kan, is lichtgeel, helder en lichter dan water en wordt door minerale zuren rood gekleurd.

Bij de 2de groep, de Boswellieae, vindt men in de vrucht een enkele steenkern, maar deze is gegroefd en Iaat zich gemakkelijk in afzonderlijke steenkemen splitsen. Hiertoe behoort, om te beginnen, het geslacht Bursera Jacq. met een 100-tal tropisch Amerikaanse soorten. B. gummifera L., een 10 m hoge boom, die op onze berk gelijkt en in West-Indië en Brazilië groeit, levert gomarthars of chibouhars. Het geslacht Boswellia Roxb., met 23 soorten voorkomend in N.O.-Afrika en tropisch Azië, geniet bekendheid, doordat van verschillende soorten, B. Carteri Birdw., B. Bhaudajiana Birdw., B. neglecta S.

Moore, alle drie uit Somaliland, het olibanum of wierook verkregen wordt. Ook uit de stam van B. serrata Roxb., een aanzienlijke boom van de eilanden der Perzische Golf en Oost-Indië, met elliptische, getande, wollige bladeren en in de oksels geplaatste bloemtrossen, vloeit een soort van gomhars, bekend onder de naam van Indische wierook of olibanum. Van B. glabra Roxb., een fraaie boom, die op de Molukken groeit, is het hout geschikt voor masten en ook deze levert een welriekende harssoort.

Niet minder bekend is het geslacht Commiphora Jacq. (syn. Balsamodendron Kunth of Balsamea Gled.), een 160-tal soorten rijk en een belangrijk element in de steppen van Afrika, Arabië en Voor Indië: C. abyssinica Engl., C. Schimperi Engl. uit Noord-Abessinië en Zuid-Arabië, en nog verdere soorten uit Somali-land leveren nl. de myrrhe en de C. Opobalsamum Engl. uit Somali-land en Z.W.-Arabië, waarvan de vruchten vroeger onder de naam van balsemkorrels in de apotheek werden verkocht, de in de parfumerie gebruikte Mekkabalsem. Aucoumea Klaineana van tropisch West Afrika levert hars en Okume-hout.

Bij de 3de groep eindelijk, de Canarieae, vindt men in de vrucht slechts een enkele, meerhokkige steen. Hiertoe het geslacht Canarium L., waarvan wel 150 soorten uit tropisch Azië en Afrika bekend zijn, alweer balsembomen met verspreide, onevengevinde bladeren en eindelingse bloemtrossen. De meest bekende soort is C. commune L., een fraaie, hoge boom, van de Molukken afkomstig en thans over geheel Indië verspreid. Het zaad der walnootvormige vrucht is driehoekig, evenals dat van de amandel, maar tweemaal zo groot.

Zodra de vruchten zwart worden, haalt men ze van de bomen, en men eet de kern rauw of geroost met wat zout. Een onmatig gebruik daarvan veroorzaakt buikloop. De bomen leveren tevens een sterkriekend hars, dat, in bladeren gewikkeld, tot fakkels kan dienen. Het draagt in de handel de naam van canariehars of hars van Nieuw-Guinea of ook Manila-Elemi en vormt een bleekgele, vaste massa, die tussen de vingers week wordt.

Het hout dient als scheepstimmerhout en brandhout. De bomen zijn veelal bedekt met epiphyten, vooral met Loranthaceeën, Orchideeën en varens. Merkwaardig zijn de tot hoge, verticale planken geworden wortels aan de voet van de stam. Een andere soort, C. microcarpum Willd., is een boom ter grootte van een appelboom en groeit in Oost-Indië en Cochin-China.

Uit de stam vloeit een geelachtige, welriekende olie, die, met damarhars en wat kalk vermengd, tot het dichtmaken der naden van schepen dienen kan, terwijl het harde, bruine hout op de draaibank bewerkt wordt. C. Schweinfurthii Engl. van tropisch Afrika levert het Afrikaanse Elemi. Van C. bengalense Roxb. en C. nigrum Roxb. zijn de vruchten eetbaar (tropisch Azië) en eetbare, olierijke zaden geven nog verschillende andere soorten. Een verder geslacht van deze groep heet Pachylobus G. Don.; P. edulis C.

Don. van tropisch West-Afrika draagt eetbare, pruimachtige vruchten.

Ten slotte zij als Burseracee nog vermeld de Mangir (Ganophyllum falcatum Blume), een altijdgroene boom op Midden- en Oost-java, die het eerst in de kustwouden van Nieuw-Guinea werd aangetroffen. Het fijndradige witte hout is zeer duurzaam en wordt o.a. voor het bouwen van huizen en bruggen gebruikt. Uit de bast wordt in Solo een soort plantenzeep vervaardigd.

PROF. DR TH. J. STOMPS.

< >