zijn harsachtige plantenproducten, die onder normale omstandigheden dun- of dikvloeibaar blijven en meestal een sterke specifieke geur hebben. Wat hun samenstelling betreft horen ze geheel onder de harsen* thuis, doch het percentage aetherische olie* is aanzienlijk hoger.
Tot de balsems moet men eigenlijk ook alle terpentijn rekenen, doch dit product komt als zodanig slechts weinig in de handel, daar het meestal ter plaatse van de winning op colophonium* en terpentijnolie* verwerkt wordt. De belangrijkste balsems zijn:1. Canadabalsem
gevormd door de Balsemspar, Abiës balsamea (L.) Mill., een Conifeer, die hoofdzakelijk thuis hoort in Canada. Het best gedijt de boom in een koel klimaat met overvloedige regenval (gem. temp. 40 gr. F., en gem. zomertemp. niet boven 70 gr. F.). De boom is 8-24 m hoog, vormt 2500-3000 voet boven zee vaak uitgestrekte bossen. De hars ontstaat in schizogene gangen in de schors en verzamelt zich vaak in holten tot builen, die geleidelijk naar buiten treden; ze worden om de 2 of 3 jaar in Juni-Juli aangestoken en geven dan de zgn. canadabalsem.
Kenmerken: volkomen helder, lichtgeel of bijna groenachtig van kleur en zwak fluorescerend; geur aangenaam aromatisch, smaak bitter door een bitterstof, die in heet water oplost. In absolute alkohol is de balsem slechts gedeeltelijk oplosbaar. Gebruik: wegens de grote helderheid en het sterk lichtbrekend vermogen voor het insmelten van microscopische preparaten, voor het kitten van glazen en lenzen en het vernissen van optische instrumenten. Men vervalst ze met colophonium, venetiaanse terpentijn (van Larix europaea D.C.), de wat donkerder oregonbalsem van Pseudotsuga Douglasii Carr. en de iets troebele amabilisbalsem van Abiës amabilis Forbes. Chemie: 14pct amorf canadinezuur (C19H3 402, 0,3 pet canadolzmr (C19H2802), 48-50 pet et- en /S- canadinolzuur (C19H30O2), 12 pet canadareseen (C21H40O), 23-24 pet aeth. olie (k.pt 160-170 gr. C., s.g. 0,8614), azijnzuur, mierenzuur, barnsleenzuur en bitterstof. Uitvoerplaatsen: Montreal en Quebec.
2. Storax
of Styrax liquidis of Oosterse styrax is afkomstig van een Hamamelidaceae Liquidambar orientalis Mill., die in Aziatisch Turkije thuishoort en via Rhodos naar Europa vervoerd wordt. Het is een pathologisch product van de boom, dat na kloppen van de schors daarin ontstaat. Voor de winning wordt de schors van de boom afgepeld, uitgeperst, gekookt en opnieuw geperst, waarna men de balsem van het water scheidt. De ruwe storax is een doorzichtige, grijsachtige vloeistof van dikke consistentie met een zoete, aromatische geur. In deze vorm bevat ze nog 20-30 pet water en resten van de schors. Na staan scheidt zich het water af en de balsem wordt dan door oplossen in alkohol, filtreren en afdampen van het oplosmiddel, gezuiverd.
De zuivere storax is een donkerbruine, viskeuze vloeistof, met sterke aromatische geur en smaak en wordt medicinaal gebruikt bij asthma en ontstekingen der ademhalingsorganen en in de parfumerie. Ze is volkomen oplosbaar in alkohol van 90 pet en in aether; s.g. 1,109-1,125. Chemie: kaneelzuur 23 pet vrij, en 22,5 pet als ester, cinnameïne, het oliebestanddeel, 24,5 pet, styrol en vanilline 2 pet, zuivere hars 36 pet. VanLiquidambar styracifluum (L)., de Ahornbladige amberboom, wint men in Amerika de Amerikaanse storax of ambra liquida, die uit de kaneelzure ester van styresinol bestaat; gebruik: geneesmiddel, vooral echter kauwgom.
3. Copaivabalsem
is het product van enige Leguminose-Caesalpinoideae, die tot het geslacht Copaifera behoren, o.a. C. Langsdorfii Desf., een 20 m hoge boom, die in Brazilië thuishoort in droge en warme streken. De boom heeft meestal 4-5jukkige, evengevinde bladeren, waarvan de blaadjes door de olieklieren doorzichtig gestippeld zijn. De stam, die wel 2 m dik wordt, bevat vele, soms wel 2 cm wijde harsgangen, die schizogeen* ontstaan zijn en zich lysigeen verwijd hebben en overal met elkaar in verbinding staan. Ze kunnen zoveel hars bevatten dat de boom barst en de balsem in grote blazen naar buiten treedt.
De copaivabalsem is dus een product van de primaire harsvloed. De harsgangen kunnen zowel in het merg als in het kernhout voorkomen. Copaivabalsem is een resinozmrhars, dat aetherische olie, resenen, harszuren en iets bitterstof bevat. Hoe minder aetherische olie, hoe hoger het s.g. Men onderscheidt in de handel dunvloeibare (Parabalsem) en dikvloeibare (Maracaibobalsem); de eerste komt uit het stroomgebied van Amazone en Orinoco; de tweede wordt ook wel Venezuelabalsem genoemd. Verder in de handel nog Guyanabalsem uit Suriname, Brits Guyana, Columbia- of Carthagenabalsem, Boliviaanse en Afrikaanse copaivabalsem-, deze laatste wordt echter van een ander plantengeslacht gewonnen nl. van Oxystigma Mannii Harms, die in Afrika vooral in het Nigerdal voorkomt.
Winning door het aanhakken of insnijden van de stam tot op het kernhout. Een boom kan tot 50 1 balsem leveren, gem. ca 8 1 per jaar. Met het tappen wordt pas begonnen als de boom 40-50 jaar oud is. Chemie: copaivazuur werd het eerst geïsoleerd, later oxycopaivazuur (C20H28O3, resp. C^H^O,, sm.pt 120 gr. C.), metacopaivazuur (C22H3404, sm.pt 205-206 gr.
C.), paracopaivazuur (C20H32O3, sm.pt 145-148 gr. C.) en illurinezuur (CJQH^OJ). Gebruik: medicinaal en technisch bij het beschilderen van porselein, in de lak- en vernisbereiding en bij de bereiding van kalkeerpapier.
4. Perubalsem
wordt gewonnen van een Leguminose-Papilionacea Myroxylon Balsamum (L.) var. Pereirae Harms, een boom met veervormig samengestelde bladeren, witte bloemen in trossen, en gevleugelde vruchten met een dik, kurkachtig mesocarp en een leerachtig endocarp; tussen deze beide liggen twee holten, die balsem bevatten, die noch in de sec. schors noch in het niet verwonde hout en ook niet in het zaad voorkomt. Wel komen harsklieren in de bladeren voor, zodat de boom reeds van verre aan zijn eigenaardige geur kenbaar is. De boom hoort thuis in MiddenAmerika aan de zgn. balsemkust, in San Salvador, Guatemala en noordelijk Zuid-Amerika, doch zeker niet, zoals de naam zou doen vermoeden, in Perü. Men wint de perubalsem van bomen, die in aanplantingen op 300-700 m hoogte gekweekt worden en die 30 jaren kunnen produceren. Als de boom 10 jaar oud is, begint het tappen.
Men beklopt de schors ca 20 of 30 cm boven de grond en haalt de kurklaag en de primaire schors er voorzichtig met een mes af; op de zo vrijgemaakte plek treedt reeds na 5 dagen wat balsem uit (die dus een pathologisch product is) en die men met een lap opzuigt. De wond wordt nu gedurende 4-5 min. met een fakkel verhit en na 8 dagen treedt de balsem rijkelijk uit, en wordt in een nieuwe lap opgezogen, die na enkele dagen door een derde vervangen wordt. De zo gewonnen balsem heet lappenbalsem. Na afkrabben en opnieuw branden verkrijgt men de schorsbalsem; deze is dik-vloeibaar en komt gemengd met lappenbalsem in de handel. Het uittrekken van de balsem uit de lappen geschiedt door uitkoken en persen. Gebruik: als wondheelmiddel tegen eczemen en op grond van de er in aanwezige benzoëzure benzylesters als antiscabiosum en antiparasiticum en sinds 1571 volgens pauselijke bul, in plaats van de niet duurzame mekkabalsem, ter bereiding van „Chrisma principale”, het heilig oliesel, dat ook nu nog bij doop, vormsel en bij inwijding van een geestelijke, uit met perubalsem geparfumeerde olijfolie bestaat; ook in plaats van vanille* in goedkope chocolade.
Chemie: het harsbestanddeel van de balsem, die tot de esterharsen behoort, bestaat uit de kaneelzure ester vanperuresinotannol (C18H19040-C0.CHCH.C6H6), benevens vrij kaneelzuur, en vrij peruresinotannol, dat lichtbruin en amorf is, onoplosbaar in water, met bruine kleur oplosbaar in alkaliën en aceton en ook in cinnameïne. Het harsbestanddeel zelf is therapeutisch onwerkzaam. Cinnameïne (het oliebestanddeel, 60-75 pet) is het belangrijkste bestanddeel; het levert bij verzeping benzoè'zuur, kaneelzuur en benzylalkohol; het is een aromatisch smakende vloeistof met kookpunt 298-302 gr. C., die bij -20 gr. nog niet vast is. Voorts vindt men er in vanilline, peruviol (C13H220), een naar narcissen geurende alkohol, waarvan de cinnamylester naar hyacinth geurt, en farnesol (C15H2eO), vrij benzoë zuur en kaneelzuur. Soms treedt de balsem ook vrijwillig uit de boom, de zgn. „balsamum naturale”; deze draagt het kenmerk van een gomhars met ca 17 pet gom en 77>5 Pct hars en geurige olie, terwijl kaneelzuur ontbreekt; ze treedt vooral op aan oude, zieke bomen.
Uit de vruchten wint men een witte balsem, die geen handelsproduct is en ter plaatse inwendig medicinaal gebruikt wordt. De „witte perubalsem” geurt naar cumarine*, waarom men vermoedt, dat men bij de bereiding ook de zaden uitperst. Men verwijdert hierbij de vleugels van de vrucht, het exocarp en ook de vezelige en houtige delen van het mesocarp en perst de vruchtkern koud uit. Deze balsem is korrelig ten gevolge van de er in voorkomende kristallen. Vervalsing zeer veel, ook in Europa, met ricinusolie en andere vette oliën, met copaivabalsem, gurjunbalsem, tolubalsem en terpentijn.
5. Tolubalsem
is afkomstig van dezelfde boomsoort als perubalsem, doch van een andere variëteit en wel de var. genuïnum. Hij wordt o.a. in het N.W. deel van Zuid-Amerika, in Colombië, in het gebied van de Magdalenarivier gevonden. Men wint hem door op een 20-tal plaatsen V-vormige insnijdingen in de boom te maken en daaronder kleine aarden vaten of kalebassen te bevestigen, waarin de balsem wordt opgevangen. Zijn de eerste wonden uitgeput, dan klimt de arbeider hoger en maakt nieuwe insnijdingen. Tolubalsem wordt licht vast en is oud kristallijn; hij wordt bij 30 gr. week, smelt bij 60-65 gr.; laat zich goed verpoederen en geurt aangenaam naar vanille. Gebruik: vooral in de parfumerie en voor het bekleden van pillen en in de serologie voor de luesreactie; hij werkt tevens als expectorans en als stimulans.
Chemie: tolubalsem is oplosbaar in alkohol, aceton, chloroform, azijnaether en kaliloog; in zwavelkoolstof voor 19,36-88,18 pet; in petroleumaether is 89-98,78 pet onoplosbaar, in aether 12,91-46,8 pet, in terpentijnolie 45,4572,18 pet. Bij verzeping ontstaat toluresinotannol, dat een teleutoresine is. Voorts 7,5 pet cinnameïne, die hyacintachtig geurt en grotendeels uit benzoëzure benzylester bestaat met geringe hoeveelheden kaneelzure benzylester; 12-15 pet vrije zuren, hoofdzakelijk kaneelzmr, iets benzoëzuur, farnesol en 0,5-0,025 pet vanilline. Door het geringe gehalte aan cinnameïne is de balsem zo spoedig vast, en, daar er bij de winning niet gebrand wordt, blijft de kleur wit.
6. Mekkabalsem
is een reseenhars afkomstig van Commiphora opobalsanwm (L.) Engler (fam. Burseraceeën), een struik of kleine boom, die om de Rode Zee en in Assyrië thuishoort en vroeger in Syrië en Egypte gekweekt werd. Beroemd waren de balsemtuinen van Jericho en Matarea. De balsem ontstaat als natuurlijk product in de schors van de boom en treedt na verwonding direct rijkelijk uit. Men vangt hem in flessen op; dit is de beste soort. Uit afgesneden takken kan men door uitkoken mindere kwaliteiten ■ ijgen.
Vrijwillig uittredende balsem is waarschijnlijk de opobalsem; de utubalsem treedt na aansnijding uit; als xylobalsem verhandelt men de balsem die na uitkoken van de takken verkregen wordt, en als carpobalsem die, welke uit de vruchten gewonnen wordt. Mekkabalsem was vroeger hoog in aanzien, tegenwoordig nog maar weinig medicinaal; verder gebruikt als parfum, als cosmeticum en voor het balsemen van lijken. Tot aan de invoering van de perubalsem werd hij in de R.K. Kerk als Chrysma gebruikt, d.w.z. diende voor het heilig oliesel en voor het branden van de eeuwige lampen. Chemie: tot 70 pet hars, 12 pet onoplosbare burserine, 10 pet aeth. olie, 4 pet bitter stof en waarschijnlijk ook harszuren. Het is moeilijk de aetherische olie van de hars te scheiden.
De Mekkabalsem is licht en dunvloeibaar of taaier en dikker en donkergeel tot bruin van kleur. In verse toestand is de geur zeer aangenaam, ouder meer terpen tijnachtig.
7. Gurjunbalsem
ook wel O.I. Copaivabalsem, of met de inlandse naa.n minjak keroewing of minjak lagan genoemd, is een grijze of rode balsem, die de consistentie van dikke verf heeft, als hij grijs is, en van olie, als hij rood is. Laat men de grijs gekleurde rustig staan, dan scheidt hij zich in een stopverfachtige massa en een meer vloeibaar zalfachtig deel, terwijl het ook voorkomt dat de bovenste laag een helder rode olie vormt. De gurjunbalsem wordt gewonnen van verschillende soorten van het geslacht Dipterocarpus, fam. Dipterocarpaceeën*, en wel van de soorten D. alatus Roxb., turbinatus Gaertn., incanus Roxb. en tuberculatus Roxb. Ze komen in de Maleise archipel voor, doch niet oostelijker dan Borneo en Bali en ook veel op de Philippijnen.
Het zijn hoge bomen, die tot 8oo-goo m hoog in het gebergte voorkomen, doch ook in de vlakte, speciaal op droge gronden. (De kaarsrechte stammen leveren het lagan- of keroewinghout.) Men wint de balsem door in de stam een driehoekig gat tot in het hart te hakken en daarin een vuurtje te stoken; de balsem verzamelt zich daarop in het gat en kan er na een week uit geschept worden. Volgens anderen wordt het vuur niet in het gat, doch aan de voet van de stam aangelegd, terwijl soms de balsem ook zonder vuur stoken uitvloeit. De balsem bestaat voor 60 pet uit hars, die zeer gemakkelijk in terpentijn oplost en dan een goed vernis levert voor hout, lederwerk en gepolijst metaal. Na destillatie met water verkrijgt men uit de balsem een aan copaivabalsem herinnerende, kleurloze, vluchtige olie, die voor een goed deel uit caryophylleen bestaat; k.pt 255 gr. C., s.g. 0,912. Na het afdestilleren blijft het harslichaam als een brokkelige massa over, die typische reseenkenmerken vertoont en waarin tg pet van een goed gekristalliseerd phytosterol voorkomt.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Heyne, De nuttige planten van Ned.-Indië (1925); Dieterich u. Stock, Analyse der Harze, 2. Aufl. (1930); Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches I (1927); Tschirch u. Stock, Die Harze (i933~i935)*