Turks- Bursa en in de Oudheid Prusa, is de hoofdstad van het gelijknamige Turkse vilajet in Klein-Azië, schilderachtig gelegen aan de voet van de Bithynische Olympus en de Kesjitsj-dagh, op een afstand van ca 20 km van de Zee van Marmora. De eigenlijke stad ligt gedeeltelijk op rotsen met loodrechte wanden, 150 m hoog, is door sterke muren omgeven en door een kasteel beveiligd.
Broessa telt ongeveer 200 moskeeën, meest slechts ruïnes. De voornaamste zijn: de Oeloe Dsjami, d.w.z. „de prachtige”, gebouwd door Moerad I, Bajazet I en Mohammed I, met 2 minarets en 20 kleine koepels, en de Jesjil Dsjami (= groene moskee), versierd met kostbare fayencetegels. De stad is voor de Turken van belang als uitgangspunt van het Osmaanse rijk. Zo heeft men er de praalgraven der eerste zes sultans van Turkije.
Aan de helling van de Bithynische Olympus ontspringen warme bronnen met water van 82 gr. C., waarvan de zwavelbaden van Tsjekirge de voornaamste zijn. Voor de Grieken van Klein-Azië waren dit tot 1922 bedevaartplaatsen, aangezien de heilige Patricius hier demarteldoodstierf. Belangrijk zijn ook de bronnen van Kara Moestafa (42 gr.) en van Jeni Kaplidsje (78 gr.).
Het aantal inw. bedraagt 87000.Broessa is een stad, die nu in bloei afneemt, na eerst een periode van vooruitgang te hebben gekend, vooral door de teelt van zijderupsen, door Fransen en Zwitsers daar ingevoerd en waarvoor uitgestrekte plantages van moerbeibomen zijn aangelegd. Door het vertrek der Grieken na Wereldoorlog I en de Grieks-Turkse oorlog is de zijdeteelt en -industrie zeer teruggelopen. Toch is er nog zijdeweverij. Een spoorweg van 42 km verbindt Broessa met de haven van Moedama.
De omgeving levert wijn, rozijnen, moerbeien en abrikozen.
Broessa werd onder de naam Prusa, door Hannibal gebouwd, toen deze veldheer de gastvrijheid genoot van Prusias, koning van Bithynië. In de 10de eeuw werd de stad door de Arabieren belegerd en verwoest. De Byzantijnse keizers bouwden haar weder op en Osman belegerde haar in 1317, terwijl het zijn zoon Oerchan eerst na verloop van 10 jaren gelukte haar in te nemen. Zij werd na de slag van Angora (1402) door de Mongolen geplunderd en verbrand.
In 1512 maakte Ala ed-din, een kleinzoon van Bajazet II, zich van haar meester, maar werd in datzelfde jaar door zijn oom, sultan Selim I, verdreven. 27 Sept. 1617 werd hier een verdrag gesloten tussen de Polen en de Turken en in 1833 trok Ibrahim-Pasja de stad binnen. Abd-el-Kader, uit de gevangenschap in Frankrijk ontslagen, hield er van 1852 tot 1855 zijn verblijf. In 1855 had Broessa veel te lijden van aardschokken; sommige bronnen droogden eerst op en vloeiden daarna zo sterk, dat gehele huizen wegzonken in het warme water, terwijl er tevens brand ontstond, waarbij het grootste gedeelte van de stad werd verwoest. In Juni 1920 werd Broessa korte tijd door de Grieken bezet gehouden.
In 1922 werden de Christelijke Griekse en Armeense bewoners er met geweld verdreven.