Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Brandstichting

betekenis & definitie

is in het strafrecht het vernielen van zaken door middel van vuur. Voor haar strafbaarheid is het geen volstrekt vereiste, dat de in brand gestoken zaak aan een ander toebehoort: ook het in brand steken van eigen zaken kan vallen in de termen van de strafwet, omdat daardoor naburige eigendommen en zelfs mensenlevens in gevaar gebracht kunnen worden.

Het Nederlandse W.v.Str. behandelt dan ook brandstichting bij de „misdrijven, waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht”. Opzettelijke brandstichting wordt krachtens art. 157 gestraft:

1. met gevangenisstraf van ten hoogste 12 jaren, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2. met id. van ten hoogste 15 jaren, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
3. met levenslange id. of tijdelijke van ten hoogste 20 jaren, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Niet alleen wie opzettelijk brand sticht, wordt gestraft, maar ook hij aan wiens schuld brand te wijten is (art. 158). De straffen zijn dan echter veel lichter, nl. gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maanden, of geldboete van ten hoogste ƒ 300, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat; gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste ƒ 300, indien daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat; gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Opmerking verdient, dat in de gevallen van opzettelijke brandstichting de wet het voldoende acht, dat er gevaar te duchten was en niet dat er inderdaad gevaar is ontstaan, zoals bij het veroorzaken van brand door schuld (culpoze brandstichting) wordt geëist. Onder gemeen gevaar voor goederen wordt gewoonlijk verstaan gevaar voor een belangrijke hoeveelheid goederen in een enigszins uitgebreide kring.

Brandstichting, die niet onder bovenstaande wetsartikelen valt, kan in sommige gevallen krachtens andere bepalingen der wet strafbaar zijn. Zo wordt in de titel „Bedrog” met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren gedreigd tegen hem, die met het oogmerk om zich of een ander ten nadele van de verzekeraar wederrechtelijk te bevoordelen, brand sticht in enig tegen brandgevaar verzekerd goed (art. 328). Verder kan brandstichting vallen onder de algemene bepaling in de titel „vernieling of beschadiging van goederen”, waarbij met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste ƒ 300 gedreigd wordt tegen hem, die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt (art. 350). Eindelijk wordt in de titel „Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en goederen” met geldboete van ten hoogste ƒ 50 gedreigd tegen hem, die zonder verlof van de burgemeester of van de door deze aangewezen ambtenaar, eigen onroerend goed in brand steekt (art. 428), en hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ 100,-, tegen hem die op verschillende wijzen in art. 429 omschreven, gevaar voor brand doet ontstaan.

Intussen bleken al deze bepalingen nog niet voldoende, en werd de brand in de Grote Kerk te Delft reden voor de totstandkoming der Wet, houdende nadere voorzieningen ter voorkoming van brandgevaar voor gebouwen en getimmerten (Wet van 13 Jan. 1923, Stbl. 9).

Terwijl deze wet in de eerste plaats bedoeld was om het gevaar, dat monumentale en andere gebouwen van de kant van de loodgieter dreigt, de kop in te drukken — waartoe de bepalingen van het W.v.Str. onvoldoende waren gebleken —, zo treft zij ook nog voorzieningen tegen brandgevaar van andere oorsprong.

MR DR J. WIJNVELDT

De Belgische strafwetgever regelt de gevallen van brandstichting in de artt. 510 tot en met 520 van het Strafwetboek. Onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de vrijwillige brandstichting van gebouwen en allerhande plaatsen bestemd om tot woning te dienen (artt. 510 en 511), van wouden, bossen, kreupelhout of vruchten te velde (art. 511), van afgesneden veldvruchten of afgehakt en op hopen of in wissen gezet hout (art. 512), en anderzijds de onvrijwillige brandstichting van de roerende of onroerende eigendommen van een ander, geschied op één van de wijzen welke door de wet beperkend worden opgesomd (art. 519 van het S.W.B.). De straffen, voorzien in geval van onvrijwillige brandstichting, zijn: hetzij gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en geldboete van 26 tot 500 frank, hetzij één van die straffen alleen; terwijl in geval van vrijwillige brandstichting de straffen kunnen variëren van drie maanden gevangenisstraf tot opsluiting, dwangarbeid en zelfs tot de doodstraf wanneer de brand de dood veroorzaakt heeft van één of meer personen die zich bij wete van de dader op het ogenblik van het misdrijf op de in brand gestoken plaatsen bevonden (art. 518 van het S.W.B.).

De vrijwillige brandstichting van roerende voorwerpen, andere dan degene in de artt. 511-512 opgesomd, wordt voorzien en gestraft hetzij door art. 526 en volgende van het Strafwetboek die de vernieling of beschadiging bepalen van graven, monumenten, kunstvoorwerpen, titels, bescheiden of andere papieren, hetzij door art. 559-1° van het Strafwetboek dat een geldboete oplegt van 10 tot 20 frank aan degenen die buiten deze gevallen, hoger opgesomd, de roerende eigendommen van een ander vrijwillig beschadigen of vernielen.

Men merke ook op dat, indien de brand vrijwillig bij nacht gesticht wordt, de voorziene straffen aanzienlijk verzwaard worden (art. 513 van het S.W.B.), en dat het bij brand ’s nachts aan de onderzoeks- en opsporingsambtenaren toegelaten is de woning van de getroffen burger binnen te dringen, daar waar zulks anders formeel verboden is.

Telkens wanneer de brandstichting een gevangenisstraf medebrengt, wordt ook de poging tot brandstichten gestraft; en dit met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar en met een geldboete van 26 tot 200 frank.

MR W. DELVA



Psychologie van de brandstichter

Brandstichting behoort tot die vormen van criminaliteit, die een merkwaardig psychopathologisch en psychologisch aspect vertonen. Jaspers wees op het verband tussen heimwee en brandstichting. Ook is er een relatie tussen epilepsie en brandstichting. Uit een uitvoerig correlatieonderzoek van Pannenberg blijkt, dat onder de brandstichters een bepaald psychologisch type domineert. Wanneer men bedenkt wat een sterk archetype het vuur vertegenwoordigt en de geweldige indruk die brand op de gemiddelde mens maakt, wanneer men denkt aan het vuur als een der machtigste symbolen in de gehele menselijke geschiedenis, wordt de enorme betekenis van het vuur duidelijker en wordt het psychologisch beter begrijpelijk dat psychische afwijkingen tot brandstichting kunnen leiden.

< >