Frans meubelmaker „marqueteur et ébéniste ordinaire du Roi” (Parijs 11 Nov. 1642 - 29 Febr. 1732), woonde in het Louvre en vervaardigde daar zijn prachtige, algemeen geliefde meubels. In 1720 gingen bij een brand al zijn tekeningen en ontwerpen verloren.
Zijn werkwijze was echter niet geheel nieuw. De aanwending van inlegwerk (intarsia) bij meubels, bereikte reeds in de Renaissance een hoge bloei, doch eerst in de 17de eeuw gebruikte men daarbij ook ebbenhout, ivoor, paarlemoer en vele kostbare vreemde houtsoorten en ook schildpad, brons en tin. Boulle is dus niet de eigenlijke vinder van deze werkwijze, doch hij heeft haar verder ontwikkeld en uitgebreid, en wel zodanig dat zij nauw aan zijn naam verbonden blijft. Sinds 1669 komt die in de rekeningen van het hof voor. In 1672 krijgt hij opdracht om te Versailles de kamer van de koningin in te richten, vervolgens van de dauphin, van madame de Maintenon, de Galerie des Glaces en ook het kasteel Saint-Cloud. Het kabinet van de dauphin geldt als zijn meesterwerk.
Verder maakte hij talrijke tafels, commodes, klokken, banken, secrétaires, die voor het grootste deel nog heden in het Louvre, in het slot te Versailles en Fontainebleau, in de bibliotheek Mazarine en de l'Arsénal, in het museum Cluny en in talrijke particuliere verzamelingen bewaard worden. Zijn zoons Charles André, Charles Joseph, Jean Philippe, Pierre Benoit, waren zijn medewerkers.Lit.: Ch. Asselineau, A. Ch. B. (1854); H. Havard, Les Boulle (1893); Alf. Godet, Les Boulle (1901); Champeaux, Les dessins de A.
Ch. B. (1892).