graaf van Grandpré, heer van Vere, Zandenburg, enz. (gest. 1487), zoon van Hendrik, huwde met de Schotse prinses Maria, een zuster van koning Jacobus I, die hem het graafschap Buchan in Schotland medebracht. In 1467 nam hij deel aan de verovering van Dinant en in 1468 aan die van St Truijen, Luik, enz., waarbij hij door Karel de Stoute tot ridder werd geslagen.
Hij was voorts in 1470 luitenant en kapitein-generaal van de vloot en in 1477 stadhouder van Holland en Zeeland voor Maria van Bourgondië. Ook werd hij gezant bij Lodewijk XI van Frankrijk en ontving in 1478 de orde van het Gulden Vlies. Het woeden der Hoekse en Kabeljauwse twisten veroorzaakte, dat hij in 1480 het ambt van stadhouder, dat hij tegen de zin der machtige Kabeljauwsen had gekregen, neerlegde.