Nederlands germanist (Warnsveld 31 Jan. 1863-Amsterdam 20 Aug. 1929), promoveerde na zijn studies aan de Leidse universiteit in 1888 te Groningen op een proefschrift over de Örvar-Oddssaga. In 1900 werd hij benoemd tot hoogleraar te Amsterdam in de Germanistiek waar hij tot 1908 ook Sanskrit doceerde.
Zijn onderzoekingen hebben zich over verschillende gebieden der Germanistiek uitgestrekt. Na een aantal tekstuitgaven van IJslandse saga’s wendde hij zich tot de studie der Nibelungensage, die hij op een geheel zelfstandige wijze trachtte te verklaren; in tegenstelling tot de gangbare theorieën, die Zuid-Duitsland als uitgangspunt der traditie beschouwen, welke zich vervolgens noordwaarts tot Scandinavië toe had verspreid, meent Boer dat juist Noord-Duitsland als het oorsprongsgebied van deze sagenoverlevering te beschouwen zou zijn. In samenhang met deze studies onderzocht hij ook de Dietrich-sagen, waaromtrent hij tot eenzelfde resultaat kwam. Zijn Edda-uitgave kenmerkt zich door een terugkeren tot conservatieve behandeling van de overgeleverde tekst. In later tijd voelde hij zich meer aangetrokken tot grammaticale studies; voor de reeks Oudgermaanse Handboeken, die hij samen met J. J.
A. A. Frantzen en J. te Winkel oprichtte, schreef hij zelf een grondige vergelijkende grammatica van het Oer-Germaans en het Oud-Noors.Bibl.: Oudnoorse literatuur: uitgaven der Örvar-Oddssaga (Leiden 1888 en Halle 1892); Bjarnar Saga Hitdœlakappa (Halle 1893); Grettissaga Asmundarsonar (Halle 1900); Die Edda mit historisch-kritischem Commentar (2 dln, Haarlem 1922). Sagenonderzoek: Untersuchungen über den Ursprung und die Entwicklung der Nibelungensage (3 dln, Halle 1906-1909); Die Sage von Ermanarich und Dietrich von Bern (Halle 1910); Die Altenglische Heldendichtung I, Beowulf (Halle 1912). Linguistiek: Oergermaansch Handboek (Haarlem 1918; 2de druk, 1924); Oudnoorsch Handboek (Haarlem 1920). Metriek: Studiën over de metriek van het alliteratie-vers (Amsterdam 1916). Moderne Scand. letterkunde: Noorwegens letterkunde in de 19de eeuw (Haarlem 1922); Ibsen’s drama’s (Haarlem 1928).
Lit.: A. G. van Hamel, Levensber. in Jrb. der Kon. Ak. v. Wetensch. 1929-1930; J. de Vries, Levensber. v. d. Mij der Ned. Letterk. te Leiden, 1929-1930.