Nederlands dichter (Oudshoorn 1o Mei 1887), promoveerde in 1916 te Utrecht in de rechten, was werkzaam bij de gemeente-administratie, in de journalistiek en als griffier aan de kantongerechten te Lemmer, Breukelen en Zutfen, en woont sinds 1946 ambteloos te Amsterdam in het Willem Witsenhuis. Bloem is medewerker geweest van De Beweging. Pas in 1921 verscheen zijn eerste bundel, Het Verlangen. Het „verlangen”, dat hierin tot uiting komt, is de „goddelijke onvervuldheid, die, wel verre van ons leven tot een last te maken, ons juist den anderen onduldbaren last des levens doet dragen niet alleen, maar zelfs boven al beminnen”.
Het is een ingeschapen heimwee, dat hem beurtelings het aardse en het hemelse op felle wijze belijden doet. Zijn kijk op de wereld ontrolt zich in een reeks Gestalten, verzen, die eerder symbolisch dan plastisch of episch zijn te noemen. Belangrijker nog is het gedeelte, dat Bloem Lyrisch heeft genoemd en waarin het leven vooral wordt begrepen en ondergaan als een gedurig heen-groeien naar iets anders; alleen het verlangen zelf is daarbij het durende, de kern van ’s dichters eigen menselijkheid.
Vooral in zijn woord- en beeldgebruik vertegenwoordigt Bloem een hernieuwd traditionalisme, dat zich keert tegen valse originaliteit in het opzettelijk zoeken naar oorspronkelijke beelden en nieuwe woordformaties. Hierin verder gaande dan Gossaert, lanceerde hij de overtuiging, „dat men met de meest gebruikte en meest bekende beelden, in den gewoonsten versvorm, echte en oorspronkelijke poëzie kan schrijven”. Zijn beeldspraak is steeds overtuigend door de volkomen natuurlijke eenvoud en voornaamheid. Eerst in 1931 verscheen Bloem’s tweede bundel, Media Vita, in 1937 De Nederlaag, in 1942 Enkele Gedichten, met als inleiding een lezing van de dichter. Deze latere verzen kenmerken zich door een zo mogelijk nog meer dan vroeger verhelderde eenvoud, die zijn gedichten een klassiek karakter geeft. Ontgoocheling en bitterheid neigen allengs tot gelatenheid en berusting.
Na de oorlog verschenen Sintels (1945) en Quiet though sad (1946), terwijl het gehele poëtische oeuvre van Bloem in 1947 nogmaals verzameld werd uitgegeven. Bloem schreef ook enige literaire essai’s (o.a. over Just Havelaar), waarin hij blijk gaf van een grote zelfstandigheid en strijdvaardigheid in denken. In 1942 verscheen zijn lezing Over poëzie.