Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Björnson, bjömstjerne

betekenis & definitie

Noors schrijver (Kvikne, in Österdalen 8 Dec. 1832 - Parijs 26 Apr. 1910), zoon van een dominee, ging school in Molde. Hij trad daar als schrijver op in de schoolkrant.

In 1850 ging hij naar de bekende „studentenfabriek” van Heltberg te Kristiania, waar ook Ibsen, Vinje en Jonas Lie tegelijk met hem onderwijs genoten. In 1852 werd hij student, maar hij gaf de studie al gauw op en wijdde zich aan de journalistiek. Hij voelde zich aangetrokken tot het theater. Zijn eerste stuk Mellem slagene (Tussen de slagen) werd in 1857 opgevoerd. Kort daarna komen ook zijn boerenvertellingen Synnøve Solbakken (1857), Arne (1859), En glad gut (1860) e.a. Het zijn in de romantiek wortelende idyllische boerenvertellingen.In 1857 was Björnson leider van het Bergense theater geworden en hij deed als regisseur uitstekend werk. Hij begon zich nu ook in het politieke leven te bewegen. In deze tijd dichtte hij het Noorse volkslied: Ja, vi elsker dette landet, wat tekst betreft ongetwijfeld het meest meeslepende van de Scandinavische volksliederen. Een in die dagen verschenen Wergeland-uitgave en Wergeland-biografie wekten bij hem het gevoel, dat hij geroepen was als Wergeland’s opvolger zijn volk als dichter en als nationaal leider te dienen. In 1859 verhuisde hij naar Kristiania. Daar werd Björnson (intussen getrouwd) redacteur van Aftenbladet, maar dit was slechts van korte duur ten gevolge van zijn onbeheerste strijdlust.

Van I86O-’63 woonde hij in Italië, waar hij zich op historische studie toelegde. De eerstvolgende jaren schreef hij een reeks historische drama’s o.a. Kong Sverre (1861), Sigurd Slembe (1862), een historische trilogie, en Maria Stuart i Skotland (1864). Met uitzondering van het onbelangrijke Sigurd Jorsalfar, dat in 1872 verscheen, ligt Björnson’s verdere dramatische oeuvre nu op het terrein van de eigen tijd.

Sedert 1863 was hij terug in Noorwegen. Een dichtertoelage verlichtte zijn economische zorgen en hij kon zich meer onbezorgd wijden aan zijn kunst. Van 1865-’67 werkte hij weer als leider van een theater, ditmaal te Kristiania, een werkzaamheid, die hij na twee jaar weer moest opgeven. Hij wilde zich nu toeleggen op het burgerlijk drama. Een eerste proeve in die richting is het elegante in de geest van De Musset geschreven De nygifte (De Jonggetrouwden, 1865). Maar voorlopig werd hij geheel in beslag genomen door politieke en maatschappelijke problemen.

Hij ijverde o.a. een tijdlang voor de volkshogeschool. Het belangrijkste werk uit deze jaren is de vertelling Fiskerjenten (Het Vissersmeisje, 1868), voorts een reeks lyrische gedichten, die in 1870 in een bundel verschenen en de dichtcyclus Arnljot Gelline (1870). Van 1873-’75 vertoefde hij wederom in Italië. In Rome schreef hij zijn eerste burgerlijke probleemdrama’s Redaktøren (1875) en En Fallit (1875), het meest levende drama van Björnson. Na zijn thuiskomst kocht hij het buiten Aulestad in het Gausdal. Daar schreef hij de fijne vertelling Magnhild (1877), het verhaal van een vrouw, wier roeping het niet was echtgenote te zijn.

Met zijn volgende werken wierp hij zich hals over kop in de probleemliteratuur, die nergens zo gefloreerd heeft als in Noorwegen. Hij waagde zich op alle mogelijke gebieden, politiek, moraal, religie, opvoeding. Hij had een benijdenswaardige zelfverzekerdheid en hoewel hij zelf van het ene naar het andere uiterste overging, dacht hij nooit aan de mogelijkheid, dat hij ongelijk en zijn tegenstander gelijk zou hebben. Grote verontwaardiging wekte het toneelstuk Kongen (1877), een aanval op het koningschap en op de onwaarachtigheid van overheidsinstanties. Dergelijke problemen behandelen Del nye System (1879), dat veel gemeen heeft met Ibsen’s enige jaren later verschenen En Folkefiende, voorts Leonarda (1879), gedeeltelijk een navolging van Scribe’s Bataille de femmes, En Handske (Een Handschoen, 1883), een stuk met eindeloos geredeneer over de moraal, op welk gebied Björnson aan man en vrouw dezelfde eisen wilde stellen.

Björnson, die altijd graag bij de voorhoede was, wanneer zich nieuwe ideeën ontwikkelden, heeft zijn Grundtvigiaans Christendom zeker als een blok aan het been gevoeld in een tijd, toen onder leiding van Georg Brandes, leerling van Taine, en de Darwinist J. P. Jacobsen het naturalisme in het N. zijn intrede deed. Hij „verzette de bakens” en gooide het Christendom als ballast over boord. Men krijgt de indruk dat het pijnloos geschiedde. Zijn nieuwe overtuiging komt tot uiting in de vertelling Støv (1882) en in het monumentale eerste , deel van het drama Over Ævne (Bovenmenselijke Kracht, 1883), zijn eigenlijke afrekening met het Christendom, een sterk stuk vol spanning.

De voortzetting Over Ævne II (1895) is het eerste sociale drama in de Noorse literatuur. Als drama is het veel minder levend dan het eerste deel. Björnson heeft zich in zijn nieuwe overtuiging gelukkig gevoeld. Er kwam met de jaren wat meer rust over hem. In Geografi og Kærlighed (Aardrijkskunde en Liefde, 1885), een vrolijke comedie, blijkt hij zelfs tot zelfironie in staat in het beeld van de dichter-geograaf Tygesen. Een verdienstelijk toneelwerk is ook Paul Lange og Tora Parsberg (1898), het laatste van zijn maatschappelijke drama’s met de prachtige robuste figuur van T.

P. De latere drama’s Laboremus (1901), Paa Storhove (Op S., 1902) en Daglannet (1904) hebben niet veel te betekenen. Alleen het laatste Naar den ny Vin blomstrer (Als de nieuwe wijn bloeit, 1907) is een frisse familiecomedie.

Behalve toneelspelen heeft Björnson ook nog verschillende romans en vertellingen geschreven buiten de reeds genoemde. Zij zijn meestal te breedsprakig, de gedachten zijn nauwelijks gerijpt en de tendenz ligt er te dik op. Het best geslaagd is Det flager i Byen og paa Havnen (De vlaggen wapperen in de stad en aan de haven, 1884). Voorts zijn te noemen Paa Guds Veje (Op Gods wegen, 1889), Nye Fortællinger (Nieuwe Vertellingen, 1893) en Mary (1906). Björnson stond bij zijn tijdgenoten in hoog aanzien. In 1903 kreeg hij de Nobelprijs.

Zijn werk heeft grote zwakheden, vooral door de nadrukkelijkheid, waarmee hij zijn mening poneert en de haast, waarmee hij nog nauwelijks gerijpte gedachten altijd dadelijk wil verkondigen. Hij mist de diepte van Ibsen, maar hij is levender en warmer, een man, die het leven aanvaardde als een kostelijke gave. Zijn oerkracht en onvermoeide strijdlust zijn typisch Noors. Zijn levensblijheid daarentegen stempelt hem tot een zeer bijzondere figuur in de Noorse letterkunde.

DR P. M. BOER-DEN HOED

Lit.: Filseth, Björnson og Aulestad (Oslo 1907); Collin, Björnstjeme B. (2 dln, Oslo 1923); G. Cran, Björnstjeme B. (Oslo 1916); Francis Bull, Björnstjerne B. (Oslo 1932); Christian Gierlöff, Björnstjerne B. (Oslo 1932); Jean Lescoffier, Björnson, La seconde jeunesse, Thèse (Paris 1932): H. Larson, B. B.: a study in Norwegian Nationalism (Oxford Un. Press 1945).

< >