Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Billiton

betekenis & definitie

is een eiland in de Indische Archipel, gelegen tussen Bangka en Borneo. In het N. wordt het begrensd door de Zuidchinese Zee, in het O. door de Karimata-passage, in het Z. door de Javazee en in het W. door de Gasparstraten.

Het heeft enigszins de gedaante van een rechthoek en beslaat een oppervlakte van 4595 km2; daarbij komen de naburige eilandjes en eilanden (ca 135) die samen ruim 245 km2 beslaan, zodat de gehele oppervlakte 4840 km2 bedraagt. De bevolking bedroeg bij de jongste telling (1930) 73.429 inw. De hoofdplaats is Tandjoengpandan, welks haven regelmatig door K.P.M.-schepen wordt aangedaan.Natuurlijke gesteldheid.

Achter de met talloze eilandjes, koraalriffen en koraalzandplaten bezette en overigens lage en zeer vlakke, moerassige kust stijgt het land zeer langzaam naar binnen toe. Het grootste deel des lands wordt door de tot ca 40 m oplopende jonge kustvlakten ingenomen. Daaruit steekt het oudere, centrale deel op, dat evenals op Bangkauit rechtstandig opgerichte sedimentaire gesteentelagen (lei en zandsteen) is opgebouwd. De G. Tadjem (510 m) is hiervan het hoogste punt.

Dichter bij de kusten en kustvlakten is de afslijting der oudere sedimentgesteenten dermate gevorderd, dat daar veelvuldig de onderliggende granietmassieven vrijkomen, welke aan hun meer ronde afslijtingsvormen steeds spoedig herkenbaar zijn. In de kustvlakten zijn deze granietbulten weer grotendeels door kwartaire afzettingen overdekt en gemaskeerd. Het grootste granietmassief ligt in het N.W. van het eiland (1/6 van de totale oppervlakte); het bereikt echter slechts een hoogte van 267 m. Dichter bij en onder de sedimentaire toppen liggen wat hogere granietbulten. Hoewel ook andere ertsen voorkomen, zoals monaciet en wolframiet, en ook goud als bijmengsel in het tinerts wordt aangetroffen, is toch het tinerts het belangrijkste gebleven. (Over de wijze van voorkomen daarvan zie Bangka).

De kusten van het eiland zijn dus zonder veel afwisseling en weinig schilderachtig. Langs de gehele westkust strekt zich een zeer smalle, slechts op enkele plaatsen onderbroken strook zandgrond uit; aan de oostkust vindt men een brede zandvlakte, 165 km2 groot en een aanzienlijk moeras insluitend; ook langs de westelijke helft der zuidkust vindt men een smalle zandgordel. De andere delen der kust bestaan òf uit afzettingen van zee- en brakwater modder, bedekt met een eigenaardige, bijna ondoordringbare bosvegetatie (bakau-bakaubos), die vooral aan de west-, noord- en zuidkust sterk ontwikkeld zijn, òf uit eigenlijke moerassen, waarvan het grootste, met een oppervlakte van 128 km2, aan de Z.O.-kust voorkomt en een waar krokodillennest is. Wel 150 eilandjes strekken zich langs de kusten uit, doch alle zijn van geringe omvang en van weinig betekenis. Het grootste is Mendanau, heuvelachtig en bewoond.

Billiton vormt een golvend heuvelland, waaruit zich talrijke heuvels en bergen verheffen, gedeeltelijk tot gebergten gegroepeerd. Vlak land komt alleen aan de kusten voor. De rivieren en haar vertakkingen zijn nergens diep ingesneden en tussen de stromende wateren is het terrein zachtrond gewelfd, waardoor het land over het algemeen een eentonig karakter bezit.

De bodem is niet buitengewoon vruchtbaar en bovendien is door de herhaalde ontbossingen — er is weinig bos meer, dat ouder is dan 20-30 jaar — het teelaarde-dek zeer verarmd. En nu zijn de granietheuvels wel onregelmatige (d.w.z. geheel met de regenval op- en neergaande) waterleveranciers voor de rivieren, maar het weinige water dàt nog in de grond zit zakt althans niet verder dan het ondoorlaatbare, vaste gesteente. Er is daar dus altijd wel weer gelegenheid tot nieuwe opslag van jong hout en tot spontane herbebossing. Erger is het in de hoge sedimentaire (zandsteen) kerngedeelten. Daar zakt alle water na de ontwouding onmiddellijk na elke regenval diep weg. In die binnenlanden liggen de zeer kale, boomloze, ten hoogste met alang alang begroeide velden of vlakten: de padangs.

Het veelvuldige onderzoek in verband met de tinwinning heeft aangetoond, dat Billiton onuitputtelijke voorraden van uitmuntend kaolin, kwartszand en vuurvaste klei bezit. Ten behoeve van de keramische industrie werden deze delfstoffen nog niet ontgonnen. De Tjeroetjoek is de belangrijkste rivier van Billiton.

Klimaat.

De gemiddelde temperatuur bedraagt ruim 27 gr. C. Billiton staat onder de geregelde invloed der moessons. De vochtigheid der lucht is aanzienlijk, vandaar dat het sterk dauwt op het eiland. De gemiddelde jaarlijkse neerslag bedraagt te Tandjoengpandan ruim 2800, te Boeding ca 3200 en te Manggar 2600 mm en het gemiddeld aantal regendagen op deze plaatsen is resp. ± 180, 170 en 160. In geen enkele maand valt op deze waarnemingsstations minder dan 100 mm neerslag. De planten- en dierenwereld verschilt weinig van die van Bangka.

Bevolking.

De bevolking van Billiton, die in 1930 totaal 73.429 inw. bedroeg, omvatte 653 Europeanen, 28.614 Chinezen, 66 andere Vreemde Oosterlingen (Arabieren enz.) en 44.096 Inheemsen. De inheemse bewoners van Billiton worden, evenals die van Bangka, wel onderscheiden in Orang Darat (bewoners van het binnenland, de overgrote meerderheid) en Orang Sekah of Orang Laoet (kustbewoners); voorts Vreemde Maleiers. De eersten zijn de eigenlijke Billitonezen, terwijl de tweeden een menggroep zijn van vissers. Oorspronkelijk zeerovers, gaven zij dit bedrijf in het midden van de vorige eeuw door de invloed van het Nederlands Gouvernement op. De Europeanen waren gedeeltelijk bestuursambtenaren en gedeeltelijk in dienst der Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton, terwijl enkelen van de handel leefden. Van de Chinezen vonden verreweg de meesten hun bestaan als mijnwerkers, de overigen als handelaars, tuinbouwers (peper, gambir) en industriëlen (steenbakkers, kolenbranders, metselaars, timmerlieden enz.).

Middelen van bestaan.

Slechts enkele plekken van Billiton zijn voor landbouw of veeteelt geschikt.

De landbouw bestaat dan ook uitsluitend in rijstbouw op ladangs en het telen daarop van maïs, knolgewassen, pisang, laboe, tjabe en enkele andere gewassen. Er bestond steeds een rijsttekort, dat door import moest worden gedekt. Thans is distributie van rijst noodzakelijk. Door export van rubber en peper hoopt de bevolking weer aan contanten te komen, maar evenals op Bangka is de pepercultuur zeer achteruitgegaan.

Het tin werd op Billiton vóór Wereldoorlog II gewonnen door de Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton, waarin de Staat voor 5/8 in het aandelenkapitaal en de winst deelnam. Deze maatschappij is na de bezetting van het eiland begonnen het tinbedrijf weer op gang te brengen. In 1946 waren weer zeven baggermolens in werking en had men 6000 arbeiders in dienst. Verwacht werd in dat jaar een productie van 4500 ton tinerts (zie Billiton Maatschappij).

Lit.: J. G. Mollema, De ontwikkeling van het eiland Billiton en de Billitonmaatschappij (1918); H. A. L. de Leeuw, Het boschbedrijf, meer in het bijzonder de boschvernietiging op Bangka en Billiton (Tectona 1936); N. Wing Easton, The tin ores of Banka, Billiton and Singkep. Economie Geology, Vol. 32, no 1 en 2 (1937).

Geschiedenis.

De geschiedenis van Billiton valt samen met die van Bangka en met dit eiland kwam het aan de sultan van Palembang, die het in 1812 in volle eigendom afstond aan de Engelsen.

De Conventie van Londen (13 Aug. 1814) stelde vast, dat Bangka onder Nederlands bestuur zou komen in ruil voor Cochin en Onderhorigheden. Billiton, een onderhorigheid van Bangka, was dus niet uitdrukkelijk genoemd. Over deze klaarblijkelijke omissie ontstond een langdurige onverkwikkelijke briefwisseling. Ondertussen weigerde de Engelse gezaghebber het bestuur over Billiton over te geven. De ongeregelde toestand op het eiland dwong echter de commissarissen-generaal het te doen bezetten. Het zou nog tot Oct. 1821 duren eer de Nederlandse vlag over Billiton zou waaien en aan de zeeroverij ogenschijnlijk een einde zou zijn gemaakt.

Als bestuurder van naam, tevens uitmuntend hervormer, trad in deze jaren op J. W. Bierschel. De door hem genomen maatregelen brachten op Billiton de gewenste rust.

Van 1826 af verkeert echter het eiland weer in staat van verval: de door de commissaris-generaal, Du Bus de Gisighnies genomen bezuinigingsmaatregelen troffen Billiton in bijzondere mate. Het civiele bestuur werd opgeheven, de minimale militaire bezetting gedwongen de wapenen tegen de weder driest geworden zeerovers in goede staat te houden. Ook droeg de wederaanstelling van Palembangse vreemdelingen tot hoofd der inheemse administratie niet weinig bij tot de grote onrust. Eerst in 1842 kon weder sprake zijn van de hernieuwde (2de) vestiging van Nederlands bestuur. Allereerst zag het Bestuur zich voor de taak gesteld de zeeroverij voorgoed te beteugelen. Eerst in 1851 lukte dit, tot dat ogenblik kon zij ongestraft worden uitgeoefend.

Nu was de baan vrij om goedgunstig te beschikken over de concessieaanvraag voor tinwinning, in 1850 ingediend door Z.K.H. prins Hendrik, V.G. baron van Tuyll van Serooskerken en J. F. Loudon (G.B. 15 Mrt 1852, no 1), nadat eerst ir Croockewit — met negatieve uitslag — daarna J. F. Loudon, ir C. de Groot en J. F. den Dekker de tinrijkdom hadden aangetoond. Deze concessiebewilliging was mogelijk gemaakt door het K.B. van 24 Oct. 1850 waarbij de Buitenbezittingen voor de particuliere mijnbouw werden opengesteld (zie mijnwetgeving, J. van den Bosch en cultuurstelsel).

Reeds gedurende de 1ste vestiging werden pogingen in het werk gesteld tinerts te winnen. Het onderzoek werd door de inlandse Hoofden (Depatti) tegengewerkt, maar het wekt verwondering dat, gezien de grote geldnood en de lonende tinwinning op Bangka, Billiton niet reeds in de eerste jaren van Nederlands vestiging op doeltreffende wijze is geëxploiteerd.

In 1853 kon een productie van 652 pikols worden verkregen. Desondanks vlotte het de eerste jaren niet en de concessiehouders zagen zich genoodzaakt hun bezit onder te brengen in de Billiton Maatschappij (29 Sept. 1860). In verband met het aflopen van haar concessie in 1927 werden tussen de Billiton Maatschappij en de Indische regering onderhandelingen gevoerd, die leidden tot de oprichting van de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton (24 Apr. 1924).

Nadat het eiland in Wereldoorlog II enige jaren door de Japanners was bezet, werd het zonder incidenten door een landingsdivisie van Hr Ms „Tromp” op 21 Oct. 1945 weer onder het gezag van het Ned.-Indische Gouvernement gebracht. Bij decreet van de Ned.-Indische regering d.d. 31 Juli 1947 is Billiton tot autonoom gebied verklaard, om in de toekomst te worden opgenomen in de souvereine staat „Verenigde Staten van Indonesië”.

PROF. DR C. GERRETSON

Lit.: Gedenkboek der Billiton-Maatschappij; De jaarverslagen der Billiton Maatschappij en der Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton; F. P. G. S. van der Ploeg, Insulinde, schatten van den bodem (Deventer 1946).

< >