Naamloze Vennootschap, gevestigd te ’s-Gravenhage; heeft tot doel: het verkrijgen van vergunningen tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen en van mijnconcessies tot ontginning; het verkrijgen van mijnrechten in het algemeen; het doen van mijnbouwkundige opsporingen en onderzoekingen; het exploiteren van ondernemingen en consessies van mijnbouw; het verwerken van tinerts en andere delfstoffen en het drijven van handel in daaruit verkregen producten enz.
Nadat in het begin van de 19de eeuw herhaaldelijk op de tinrijkdom van het eiland Billiton was gewezen, daaraan echter lange tijd geen aandacht was geschonken, werd in 1850, door prins Hendrik der Nederlanden en baron Van Tuyll van Serooskerken, een concessie-aanvraag tot tinontginning bij de Nederlands-Indische regering ingediend (zie Billiton, geschiedenis).
In 1860 werd de „Billiton Maatschappij” opgericht, met een kapitaal van 5.000.000 gld, verdeeld in aandelen van 1000 gld; het waren de Amsterdamse handelswereld en de Haagse aristocratie, die daarin vnl. participeerden. Aan de nieuw gevormde vennootschap stonden de oorspronkelijke concessionarissen al hun rechten en verplichtingen af.
In verband met een in de Volksvertegenwoordiging gebleken neiging tot staatsexploitatie der tinmijnen op Billiton begon vrees te ontstaan, dat de in 1852 verleende, vervolgens in 1864 gewijzigde, en in 1892 met 35 jaar verlengde concessie bij expiratie in 1927 niet zou blijven voortbestaan. Onderhandelingen met de regering werden geopend, als gevolg waarvan in 1924 werd opgericht de Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton, een „gemengd” bedrijf met een kapitaal van 16 mill. gld, waarin de Staat voor 10 mill. gld en de Billiton Maatschappij voor 6 mill. deelnam. Na oprichting van de Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton werden alle bezittingen der Billiton Maatschappij daaraan overgedragen, terwijl ambtenaren in haar dienst overgingen. Van hoeveel meer belang het kapitaal in het bedrijf der maatschappij geworden is, blijkt wel hieruit, dat in 1920 met 21.000 Inheemse en Chinese arbeiders 8000 ton tin werd voortgebracht, in 1940 met 8600 dezer arbeiders 18.500 ton, een toeneming van 381 kg tot 2151 kg per arbeider.
De Billiton Maatschappij bleef als „holding company” voortbestaan. Op de balans der Billiton Maatschappij per 31 Dec. 1939 zijn de „Belangen in andere ondernemingen” met bijna 14 millioen gld vermeld; dit bezit bestaat uit aandelen resp. van: de Gemeenschappelijke Mijnbouw Maatschappij Billiton, de Mijnbouw Maatschappij Stannum, het Nederlandsch Indisch Tinsmelterij Syndicaat, de Nederlandsch Indische Tin Exploitatie Maatschappij, de Hollandsche Metallurgische Bedrijven, de Centraal-Afrikaansche Exploitatie Maatschappij, de Mijnbouw Maatschappij Barisan, de Nederlandsche Tinhandel Maatschappij en sinds 1932 de Ned. Ind. Bauxiet Exploitatie Maatschappij.
Uitvoerige bijzonderheden betreffende de ontwikkeling der maatschappij, de tinwinning, de arbeidsverhoudingen enz. geeft een, in 1918 verschenen, boekwerkje De ontwikkeling van het eiland Billiton en van de Billiton Maatschappij, door J. G. Mollema, administrateur der Billiton Maatschappij, alsmede het schitterend uitgevoerde, uit twee delen bestaande, gedenkboek der maatschappij Billiton 1852-1927, gepubliceerd op de dag, 75 jaren vóór de tinwinning een aanvang nam. Aan de statistische gegevens, in bedoeld boekwerk vermeld, zij ontleend, dat de productie van tin, in 1853 slechts 652 pikol bedragende, in 1926 tot 163.058 was gestegen, terwijl tot en met 1926 in totaal 5.188.873 pikol tin was geproduceerd. In 1939 echter bedroeg de productie ca 12.600 ton of 201.600 pikol en in 1940 werd zij opgevoerd tot 18.570 ton of 297.120 pikol.
PROF. DR J. H. BOEKE