Engels sociaal hervormer en econoom (Rangpur, Bengalen, 5 Mrt 1879), genoot zijn opleiding te Oxford. In 1902 ging hij als advocaat naar Londen, maar reeds in 1903 gaf hij zich aan sociaal onderzoek.
Als „sub-warden” van Toynbee Hall, de bekende instelling, die burgerlijke jongelieden in aanraking bracht met de Londense arbeiderswereld, om op die manier de klasse-tegenstellingen te helpen verzachten, verzamelde hij het materiaal voor zijn Unemployment: a problem of industry, dat in 1909 verscheen (herdr. 1930). Later trad hij op als eerste directeur van de Labour Exchanges, tot welker ontstaan hij een belangrijke bijdrage had geleverd. Nadat hij in Wereldoorlog I departementale functies had bekleed, o.a. in verband met de voedselvoorziening, kwam hij in 1919 door toedoen van Sidney Webb aan het hoofd van de London School of Economics, die door hem belangrijk werd vooruitgebracht. In 1937 verruilde hij deze hoedanigheid voor die van Master van University College (Oxford). Dit bleef hij tot 1945, hoewel de Engelse oorlogsregering hem gewichtige taken gaf. Een overheidsfunctie heeft Beveridge in Wereldoorlog II niet vervuld.In 1946 kreeg hij als Baron Beveridge of Tuggal zitting in het Hogerhuis. In 1946 bood de Ned. Econ. Hogeschool te Rotterdam hem het eredoctoraat aan.
De naam Beveridge is vooral verbonden aan het zgn. Beveridge Report. In Juni 1941 belastte de toenmalige minister zonder portefeuille Greenwood hem als voorzitter van een inter-departementale commissie met het samenstellen van een overzicht over de bestaande sociale verzekeringen en met het doen van nieuwe voorstellen. Het rapport „Social Insurance and allied services” kwam in 1942 gereed. In Nov. werd het aan het Parlement aangeboden. Het had onmiddellijk grote weerklank.
Beveridge werd een „household word”. Hoewel hij door allerlei departementen was geadviseerd, droeg het rapport zijn ondertekening, daar de Engelse Civil Service zelf geen politieke opvattingen tot uitdrukking kan brengen.
Beveridge toont zich in het rapport voorstander van een verrassend vérgaande algemene werkloosheids-, ziekte-, invaliditeits- en ouderdomsverzekering. Ten grondslag hieraan legt hij de gedachte van „social security”, die hij reëel-concreet verwezenlijkt wil zien. Daartoe stelt hij drie fundamentele vernieuwingen in het stelsel van de Engelse sociale verzekeringen voor: kinderbijslagen voor kinderen tot 15 of 16 jaar, te beginnen met het tweede kind; een nationale gezondheidsdienst voor alle leden van de gemeenschap, inclusief specialistenbehandeling en ziekenhuis; en „full employment”.
De Engelse oorlogsregering, op wier verzoek Beveridge zijn onderzoek had verricht, heeft zijn suggesties niet in volle omvang aanvaard. In Sept. 1944 antwoordde zij hem met een White Paper, dat zich in het algemeen bij de opzet van het Beveridge-rapport aansloot, maar op essentiële punten een aanmerkelijk mindere voortvarendheid aan de dag legde, bijv. op dat der kinderbijslagen. Wat de nationale gezondheidsdienst betreft, stelde de regering zich met Beveridge op het standpunt, dat directe en uniforme staatsleiding hier boven het werk der zgn. „approved societies” moest worden verkozen, mede om economische redenen, daar deze organisaties veel geld eisen.
Het derde grote vraagstuk, door Beveridge aan de orde gesteld, nl. full employment, werd door de regering-Churchill ook anders gezien. In Mei 1944 gaf zij een White Paper hierover uit, dat in plaats van full employment een „hoog en stabiel” employment-peil als ideaal stelde. Zij vreesde van een te edelmoedige werkloosheidspolitiek inflatietendenzen. In zijn „Full employment in a free society”, dat in 1944 verscheen, werkte Beveridge zijn denkbeelden hieraangaande, welke die van zijn grote tijdgenoot Keynes voor een belangrijk deel dekken, verder uit. Hij gaf weliswaar toe, dat werkloosheid nooit geheel kan worden opgeheven, doordat er steeds arbeiders, zij het ook tijdelijk, buiten het productie-proces zullen staan, maar was ten opzichte van de reduceerbaarheid van deze „residual unemployment” vrij hoopvol gestemd. Anderen daarentegen achtten full employment geen nastrevenswaard object, indien dit slechts ten koste van inflatie kan worden bereikt. Want daartoe leidt volgens hen een „sellers’ market for labour”.
De ideeën van Beveridge mogen zich in een grote populariteit verheugen. Zij worden vaak samengevat in de leus: „Bread and health for all” in plaats van „cake and comforts for anybody”.
Ook in de wereld buiten Engeland worden zij bestudeerd. Voor Nederland kan men wijzen op de Commissie-Van Rhijn in Mrt 1943 te Londen ingesteld, die de gedachte van „sociale zekerheid” voor de Nederlandse sociale verzekeringen vruchtbaar tracht te maken. j. r. evenhuis
Bibl. (behalve de reeds genoemde): Insurance for all (1924); Causes and cures of unemployment (1931); Planning under Socialism and other addresses (1930); Prices and wages in England from the 12th to the 19th century (1939); The pillars of security and other war-time addresses (1943); The price of peace (1945); Why I am a Liberal (1945).