Vlaams dichter (Retie 2.Juli 1915), is ambtenaar bij het Ministerie van Openbaar Onderwijs. Zijn poëzie, een doorlopende vertolking van een dynamisch levensgevoel, is in de eerste plaats opmerkelijk wegens haar krachtig, beweeglijk rhythme en haar verscheidenheid van beelden.
Zij behoort tot de belangrijkste uitingen van het vitalisme in Vlaanderen. Als dusdanig trok zij van meet aan de aandacht, ofschoon zij aanvankelijk slechts echo’s van Rimbaud en van Van Ostaijen bracht. Na een korte periode van ontnuchtering en bezinning, die haar uitdrukking vond in sonnetten, ging Decorte over tot het schrijven van typische, graag baldadige, refreinen en balladen, waarin hij het wel en wee van het bestaan verheerlijkt met een onvoorwaardelijke overgave aan het leven. Hij vertaalde ook Villon, Baudelaire en Apollinaire.DR R. F. LISSENS
Bibl.: Germinal (Hoogstraten 1937); Orfeus gaat voorbij en andere gedichten (Antwerpen 1940); Yoshiwara (Geisha-liedjes) (Brussel 1942); Een stillere dag (ibid. 1942); Refereinen (ibid. 1943); Ch. Baudelaire, De Bloemen van den Booze (Antwerpen 1946); Balladen van Villon (ibid. 1947); Aards Gebedenboek (ibid. 1949).
Lit.: M. Rutten, Tucht en ontucht in de poëzie van H. Hensen en B. Decorte (Tongeren 1941).