Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bernhard von beskow

betekenis & definitie

Zweeds dichter (Stockholm 22 Apr. 1796 - 17 Oct. 1868), werd opgevoed in een Herrnhuttersmilieu. Na zijn studies aan de hogeschool te Uppsala deed hij verschillende reizen in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië en Frankrijk, werd in 1825 particulier secretaris van kroonprins Oskar, in 1826 in de adelstand verheven, in 1827 kamerheer en in 1832 hofmaarschalk.

Van 1831-’32 was hij directeur van de Kon. Schouwburg. In 1834 werd hij benoemd tot vaste secretaris van de Zweedse Academie. Hij was een begaafd dilettant, die spottend genoemd is „de dichter onder de hofmaarschalken en de hofmaarschalk onder de dichters”. Hij was een groot bewonderaar van Goethe en Schiller, lid van Götiska förbundet en toont ook in zijn werk een warme belangstelling voor het verleden. Als dichter heeft hij niet veel te betekenen; wel heeft hij enkele verdienstelijke drama’s geschreven, o.a.

Erik XIV (1827), Torkel Knutsson (1836) en Birger och hans att (1837). Ook was hij een uitstekend prozaïst. Zijn monografieën over grote mannen uit de geschiedenis en de literatuur zijn terecht beroemd.Lit.: Rydquist, B. v. B. (1870).

< >