Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Behaviorisme

betekenis & definitie

study of behavior (letterlijk: gedrags- of gedragingsleer) is de naam voor één der overgangsvormen uit de psychologie* der 19de naar die der 20ste eeuw. Deze beweging begon in 1912, toen in Apr. in de Engelse Home University Library een deeltje verscheen van de hand van W.

McDougall*, dat tot titel droeg Psychology, The study of Behaviour. In het inleidende hoofdstuk zet hij uiteen waarom de definitie van psychologie als bewustzijnsstudie veel te eng is; naast die studie dient in de psychologie te worden opgenomen alle gedrag, waarin zoals bij mensen en dieren een ,,gericht-zijn-op”, een „streven naar” zich openbaart, ook wanneer de drager van dat gedrag zich niet „bewust” mocht zijn van zijn gedrag, in een der betekenissen, die men aan dat betekenisrijke woord bewustzijn* pleegt toe te kennen. In het bijzonder de studie van dierlijk gedrag, bijv. van een marmot of van een hond in bepaalde omstandigheden, is mogelijk en wenselijk, ook al blijven wij onzeker van de verklaring van hun „innerlijk leven” in termen van ons bewustzijn. De schrijver begrijpt, dat deze veranderde definitie vérgaande consequenties met zich meebrengt, o.a. doet zij de traditionele scherpe scheiding tussen fysiologie en psychologie vervallen. Maar dat is juist, wat hij beoogt, want hij heeft groot bezwaar tegen het Cartesianisme, dat de moderne wetenschap nog beheerst, de opvatting, dat men een mens zou kunnen splitsen in twee vrijwel onafhankelijke delen: het lichaam, dat een zuiver mechanisch of fysisch-chemisch gedrag zou vertonen en een ziel, waarvoor eigen regelmatigheden gelden, die in niets schijnen overeen te komen met die zuiver mechanische wetten van het lichaam. De nieuwe definitie, die hij voorstelt, is eigenlijk een studieprogramma, zij moet allereerst de aandacht vestigen op het onverbrekelijke geheel, dat èn door den psycholoog, èn door den fysioloog wordt bestudeerd; ook al begint vaak de een bij een ander einde dan de ander, het geheel is beider doel. En de nieuwe opvatting heeft voor den psycholoog in het bijzonder de betekenis hem steeds in het oog te doen houden, dat hij zich niet op statische gegevenheden moet richten maar op activiteiten, d.w.z. processen, die kennelijk gericht zijn op een toekomstig (bewust of onbewust) doel.Veel verder ging een artikel, dat in Mrt 1913 in de Amerikaanse Psych. Review, blijkbaar onafhankelijk van McDougall’s boek van de hand van een jong dierpsycholoog, John B. Watson*, verscheen. De gedachtengang is in veel opzichten dezelfde. Ook Watson wijst er op, dat het resultaat van proefnemingen met dieren volstrekt niet altijd te beschrijven is in de termen der bewustzijnspsychologie en tevens, dat de gangbare opvatting omtrent het parallelisme van lichaam en ziel geenszins een wetenschappelijk feit, maar een filosofisch postulaat is, enz. Maar het remedie, dat hij aanbeveelt om de gekenschetste bezwaren op te heffen, is heel wat simplistischer dan de lange weg, die McDougall voorstelt.

Hij meent nl. alle moeilijkheden op te lossen, door in het geheel niet meer van bewustzijnstoestanden of -processen te spreken, ook niet in de behandeling van de mens. Tot die houding is hij geneigd, omdat hij als eis aan wetenschappelijke behandeling vooropstelt, dat deze geen fundamenteel verschil tussen mens en dier mag erkennen.

In twee verdere geschriften: Psychology from the standpoint of the Behaviorist (1919) en Behaviorism (1924) trachtte Watson het oorspronkelijke programma door te voeren. Daartoe voert hij in: a. de hypothese, dat alles wat de gangbare taal een bewustzijnstoestand of -proces noemt, inderdaad een bewegingstoestand van bepaalde organen is, die door een objectieve waarnemer, bijv. een kinematograaf in alle bijzonderheden zou kunnen worden bepaald; b. een terminologie, die in de plaats moet komen van de gangbare. Zo worden de begrippen „denken” en „spreken” door hem aangeduid als „zekere larynxgewoonten” (Behaviorism, blz. 9), de begrippen religiositeit, geloof, schijnheiligheid, vroomheid, traditionalisme en wat dies meer zij, verenigd in de naam „zekere-kerkganggewoonten”, enz. Hij meent zich ter rechtvaardiging daarvan te mogen beroepen op de onderwijl bekend geworden resultaten van de Russische reflexpsychologen. Hij tracht voorts zijn denkbeelden of, om in zijn terminologie te blijven, zijn spreekgewoonten te versterken door proefnemingen met zuigelingen van enkele maanden, waarmee hij tracht aan te tonen, dat het angstaffect van de zuigeling, wiens reflexen nog op generlei wijze door het milieu beïnvloed zijn, alleen aanspreekt op harde geluiden en verlies van evenwicht. Er is bijv. geen „natuurlijke”, d.w.z. niet door het milieu in het leven geroepen angst of vrees voor vuur, warmte, dieren of mensen.

Een botsing tussen de beide richtingen kon niet uitblijven; wij vinden haar neergelegd in het werk Psychologies of 1925, waarin Watson en een van zijn medestanders Walter S. Hunter het extreme behaviorisme verdedigen, terwijl McDougall, die intussen de naam, maar niet de zaak zelf heeft laten vallen, in twee zeer geruchtmakende artikelen Mens of Robot? getiteld, het denkbeeld bestrijdt, dat de psychologie het ooit zou kunnen stellen zonder rekening te houden met introspectie en de fijne nuances van het gebeuren, die in de taal haar uitdrukking vinden.

Kennistheoretisch gesproken is de positie der extreme Behavioristen natuurlijk volstrekt hopeloos. Bijzonder helder is dit uitgesproken in Bertrand Russell’s An Outline of Philosophy, een critiek, die des te meer de aandacht verdient, omdat de schrijver in zijn wereldbeschouwing dicht bij Watson staat en dan ook tracht zo ver mogelijk door te denken in wat hij met Watson noemt „objectieve categorieën”, d.w.z. categorieën, die de wereld der levenloze dingen constitueren. Wat deze positie in de ogen van een niet al te kleine groep volgelingen desniettemin sterk maakt is het consequent positivistische uitgangspunt, waarop naast bewustheid, wil, denken enz. natuurlijk ook alles, wat normatief is, wordt geloochend. En vervolgens de hoop, dat langs deze zgn. streng wetenschappelijke weg het gedrag van de zuigeling zowel als van het dier volstrekt dresseerbaar zal worden, zodat langs deze weg alle „ongewenste reflexen” uit de wereld zullen verdwijnen. De tegenstrijdigheid, die in dit uitgangspunt en deze toekomstdroom ligt, wordt natuurlijk niet opgemerkt. Het extreme behaviorisme krijgt daardoor alle eigenschappen van een surrogaatreligie.

Terecht sluit R. S. Woodworth het hoofdstuk van zijn Contemporary schools of Psychology, daaraan gewijd, met de woorden: „It is a religion to take the place of religion,” en deze gedachte is de hoofdinhoud van de geestige bestrijding in het boek van Louis Berman, The Religion called Behaviorism. Berman is zelf biochemicus, en heeft gewerkt op het gebied der interne secretie, die Watson en zijn volgelingen, in samenhang met het reeds genoemde werk der Russische reflexologen, zo gaarne als steun hunner opvattingen aanvoeren; juist om die reden verdient zijn critiek te meer onze aandacht.

Evenwel zou het onjuist zijn, de gedachten, die aan het behaviorisme ten grondslag liggen, te verwerpen om de caricatuur, die enkele extreme aanhangers er van gemaakt hebben. Een scherpe reactie tegen de eenzijdige bewustzijnspsychologie der 19de eeuw en de opvattingen over „ziel” en „lichaam”, die er in werden verondersteld, was alleszins gerechtvaardigd. Volkomen juist is ook de critiek, die Watson op die opvattingen oefende als „elementenpsychologie”. Zeer terecht maakt hij er bezwaar tegen, dat de vraag, uit welke isoleerbare gewaarwordingen een complexe bewustzijnstoestand is opgebouwd, tot volstrekt willekeurige constructies leidt. En in het hersenanatomische werk van Frank en Lashley, twee volgelingen van Watson, heeft ongetwijfeld het behaviorisme mede de stoot gegeven voor een nieuwere totaliteitsbeschouwing, in tegenstelling met de oudere opvatting, die meende dat voor ieder isoleerbaar psychisch element een bepaald deel der hersenen aansprakelijk moest worden gesteld. En in de tweede plaats heeft het behaviorisme grote verdienste gehad door tegenover een eenzijdig intellectualistische psychologie, die haar object practisch in een „voorstellings”-verloop doet opgaan, het gehele veld van het menselijke en dierlijke gedrag als object van studie te poneren (z handeling).

Het grootste bezwaar, dat men tegen Watson en de andere extreme Behavioristen moet maken, is dus inderdaad niet, dat zij te ver zijn gegaan, maar integendeel, dat zij zich de vooronderstellingen, waarvan zij uitgaan, niet helder bewust hebben gemaakt en daarom zijn blijven vasthouden aan het veel te enge schema der 19de eeuwse categorieën, waarvan zij de ontoereikendheid aan alle kanten speuren, zonder er radicaal afstand van te kunnen doen. Zo komen zij er toe, het overgeleverde schema nog verder te verengen en de volle gecompliceerdheid van' het mensenleven te beschrijven met uitsluitend mechanistische begrippen. Dat zij dan gedwongen zijn zo wezenlijke verschillen uit te wissen als die tussen zinneloze geluiden voortbrengen, een rede houden of een lied zingen, dat zij Oorlog, Drankverbod, Echtscheiding, Sociale verschillen door en over elkaar werpen, als „Prikkels” of „Stimuli” door reacties gevolgd, en zoveel meer, dat den bezonnen lezer verbaasd doet staan, is slechts het vanzelfsprekende gevolg van hun overhaast pogen om een al te eng geworden begripssysteem te verbeteren door afstand te doen van de grotere helft er van.

PROF. DR PH. KOHNSTAMM

Lit.: W. McDougall, Psychology. The Study of Behaviour (1912); John B. Watson, Psychology as the Behaviorist views it (The Psych. Rev. Mrt 1913); Idem, Psychology from the Stancipoint of the Behaviorist (1919); Idem, Behaviorism (1924); Idem, Psychological Care of Infant and Child (1928); Idem, Psychologies of 1925 met de artt. van Watson, Hunter, McDougall en Morton Prince; R.

S. Woodworth, Contemporary schools of psychology; hfdst. Behaviorism (London 1931); G. D. H igginson, Fields of Psychology (London 1931) zie Psychol. systems onder Behaviorism, met lit.-lijst; B. Russell, An Outline of Philosophy (London 1927); L.

Berman, The Religion called Behaviorism (N.Y. 1927); G. Kafka, Die Bedeutung des Behaviorismus für die vergl. Psychologie und Biologie in Bericht XII Kongress d. Deutsch. Ges. für Psych. (Jena 1932), met lil.-lijst; André Tilquin, Le behaviorisme (Paris 1942), met lit.-lijst.