(zie ook nog schiemannen en touw), duurzame verbinding van twee einden touwwerk, of van een touw met zijn eigen tamp (oogsplits). Bij het splitsen wordt een marlspijker of marlpriem gebruikt, met een ronde punt voor gewoon touwwerk en een platte punt voor staaltouw, om de tieren open te buigen, alsmede een tuigmes (voor staaltouw een kniptang) om waar nodig strengen weg te nemen en bij staaltouw ter plaatse het hart uit te snijden.
Een korte splits (fig. a) is tamelijk eenvoudig, maar vormt een verdikking in het touw en is niet geschikt voor zgn. lopend touwwerk, dat door een blok moet kunnen passeren. Afwerking geschiedt door een helft van één kardeel met een takeling aan een helft van een ander kardeel vast te zetten; bij staaltouw worden de strengen tweemaal uitgedund (d.w.z. gedeeltelijk afgeknipt) en doorgestoken, zodat een regelmatig dikteverloop wordt verkregen. De lange splits is meer bewerkelijk, maar vormt geen verdikkingen en is dus geschikt voor lopend touwwerk. Hierbij worden strengen van één tamp gelegd in open tieren van de andere tamp, welke door uitdraaien van een streng van deze tamp worden gevormd (fig. b).
De oogsplits (fig. c en d), wordt vaak gelegd in meertrossen; een staaldraadoogsplits wordt meestal bekleed en rond een kous gesplitst. Een oog kan in staaltouw op minder bewerkelijke wijze gevormd worden door gebruik van knijpers (krammen) (fig. e), voor tijdelijke verbindingen of van verbindingspijpen (sockets) voor permanente verbindingen. Door het terugbuigen van de garens van een door de pijpkous gestoken tamp wordt deze verdikt; de verdikking wordt daarna geconsolideerd door het gieten van een loodalliage in de pijpkous (fig. f).
De kettingsplits (fig. g), wordt gebruikt voor verbinding van touw aan een ketting of aan een blok; de bocht- of contrasplits in het want van een bootsmast (fig. h). Rond zware blokken zonder ijzerbeslag wordt een enkele of dubbele blokstrop (fig. i) aangebracht, d.m.v. een korte splits. Voor kleinere blokken wordt een krans of grommer gebruikt, die gevlochten wordt van één streng (fig. j).
F. J. KROESEN
Lit.: T. J. Noordraven, Schiemanswerk, herz. door S. P. de Boer, 5de dr. (Amsterdam 1951); Raoul Gaumont & John Hensel, Splicing Wire and Fiber Rope (New York 1951).